92
vatting, welke handelingen als militaire delicten moeten worden be
schouwd, en naar welken maatstaf zij behooren te worden gestraft.
Deze overeenstemming strekt ten bewijze, dat het militaire strafrecht
op gezonde grondslagen berust.
Welke ook de regeeringsvorm van een staat moge zijn, voor het
leger zijn steeds Homerus' woorden van kracht: Veelhoofdig le
gerbestuur deugt niet, slechts één zij veldheer. Moge men deze
woorden steeds indachtig blijven.
Werkelijke verandering heeft het militaire strafrecht der oudheid
ondervonden ten gevolge van het Europeesche volkenrecht, dat zich
sedert de 16e eeuw, vooral door den invloed van het Christendom,
heeft gevormd.
In de nieuwe militaire wetten komen bepalingen voor, om vijande
lijke personen en goederen te sparenbepalingendie aan de oude,
op het beginsel „eeuwige strijd met de barbaren" steunende wetten,
vreemd waren. Thans echter zijn de begrippen van den oorlog ver
anderd, en het beginsel luidt nude oorlog is rechtsmiddel, geen doel.
Van af Hugo de Groot is het streven der voorstanders van het
volkenrecht, om iedere onmenschelijkheid en barbaarschheid uit de oor
logsvoering der beschaafde volken te verbannen. Dank zij den in
vloed van het Christendom en der Humaniteit heeft zich als grond
beginsel van iedere oorlogsvoering vastgesteld, dat de volkeren el
kaar in den oorlog zoo min mogelijk kwaad zullen veroorzaken, als
met het doel van den krijg vereenigbaar is. En het doel van iederen
oorlog moet zijnhet herstellen van den vrede op betere grondslagen.
Reeds Montesquieu heeft het grondbeginsel van het hedendaagsche
volkenrecht voortreffelijk uitgedrukt door de woorden„Le droit des
gens est naturellement fondé sur ce principe, que les diverses na
tions doivent se faire dans la paix le plus de bien, et dans la
guerre le moins de mal, qu'il est possible, sans nuire a leurs vérita-
bles intéréts."
Wel is waar worden nog bestrijders gevonden van deze leer, en
meeot o. a. Generaal Von Hartmann, „dat de oorlog zich in vrije
oorspronkelijkheid geheel losmaakt van de banden der beschaving;"
gelukkig echter is hun aantal slechts gering.
Volgens de begrippen van het tegenwoordige Europeesche volken-