"V -A_ IR I .A.. Het Civiel en Militair bestuur in Algerië. Algerië is verdeeld in een territoire civiel en een territoire militair. Het eerste bevat bet vruchtbaarste gedeelte van het land, voornaamlijk be staande uit de streek langs de kust van de Middellandsche Zee. Men vindt er nijverheid, landbouw en veeteelt in bloeienden staat; het land voorzien van spoor en andere kunstwegen, zoomede van een tele- graafnetde kust stelselmatig bezet met vuurtorens, enz. Kortom, het territoire civiel is een land op gelijke wijze ingericht en bestuurd als Frankrijk zelve. Maar om dit gelukkig gewest te beschermen tegen buitenlandsch geweld, is het van de landzijde omgeven door een gordel, welke het best be stempeld zoude kunnen worden met den naam van militaire grenzen. Dat militair territoire bestaat uit smalle strooken lands langs de grenzen van Tunis in het Oosten en langs de grenzen van Marocco in het Westen, terwijl het in het Zuiden het meest onvruchtbare gedeelte van de hooge bergvlakten en van de woestijn bevat. Het militair gebied is dat gedeelte van Algerië, dat het minst onder worpen is en het meest bedreigd wordt van buiten. Beide takken van bestuur, zoowel het militair als het civiel, stonden onder het algemeen gezag van den Gouverneur-Generaal Albert Grevy. Doch toen deze tegen het einde van 1881 vervangen werd door den Heer Firmanwerd in het benoemingsbesluit opgenomen, dat het territoire militair buiten de bemoeienis van den Gouverneur-Generaal zou komen, zoodat hij daardoor ontheven werd van dat gedeelte van zijn werkkring, waarvoor hij het minst berekend en voorbereid was. De Heer Finnan werd daardoor in staat gesteld, al zijn tijd en al zijn krachten te wijden aan de bevordering van den inwendigen bloei en welvaart van dit vrucht bare land. De Generaal, opperbevelhebber van de militaire grenzen daarentegen, moest al zijn aandacht vestigen op de handhaving der rust in zijn gebied en op de bescherming tegen buitenlandsch geweld. Hij werd daarvoor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 110