114
onzer Commissie wel te verstaan, heeft men rekening te houden met de
aanleiding tot haar mandaat. Generaal van der Heyden had reeds vóór
maanden zijn ontslag gekregen als civiel en militair gouverneur van Atjeh.
Dat het met dat ontslag niet in den haak was toegegaan, wisten tal van
menschen te vertellen en tal van dagbladen te schrijven.
De generaal had gezwegen. Als een echt militair, voor wien de wil
van zijn chef is wet en evangelie, had hij niet geklaagd bij den Gouverneur-
Generaal, en niet bij den Minister van Koloniën, niet bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, en niet in de pers. Hij had zelfs niet ge
antwoord op den brief van den heer der Kinderen, met diens autorisatie
gepubliceerd in „Het VaderlandHij had geen onderzoek gevraagd en
ook geen rekenschap.
Eerst nadat dc nu afgetreden Minister van Koloniën, in de zittingen
van 17 en 18 November 1881 agressief tegen hem was opgetreden, heeft
de generaal het stilzwijgen verbroken en verhaal gezocht bij deze Kamer
die den aanval des Ministers had moeten aanhooren. De adressant heeft
toen, behalve satisfactie voor den hoon hem aangedaan, de hoofdstrekking
van het adres, tevens gevraagd, hetgeen hij wel vragen moest, een onderzoek
naar de beweegredenen van zijn ontslag. Had hij dit nagelaten, zeker
had de Minister, die reeds gezegd had dat de Gouverneur-Generaal allezins
gegronde redenen had voor het ontslag, niet getoefd er bij te voegen:
men moest eens weten al wat er gebeurd was en de redenen voor het
ontslag kennen, dan zou men het ontslag niet wraken.
Daarom moest wel de generaal van zijn standpunt, om te toonen dat
hij openbaarmaking van dc redenen van het ontslag met had te duchten,
vragen om een onderzoek. Maar die reden voor den generaal om onderzoek
te vragen, was voor de Kamer nog geen reden om een onderzoek in te
stellen. Zelfs de Regering, ware zij niet afgedaald van haar hoog stand
punt om den generaal aan te vallen, had kunnen zeggen: de uitvoerende
magt, die hare ambtenaren naar welgevallen aanstelt en ontslaat, heeft
geen rekenschap te geven, waarom zij in casu zoo en niet anders
handelde.
Maar een Minister, die spontaan in eene opgaaf van redenen en daar
onder zeer leelijke redenen, getreden was, kan zoo niet meer spreken en
moest nu wel achter- of vooruit. Hij koos het laatste, en, in plaats van
bij de Nota van inlichtingen zijne rede van 17 en 18 November te jus-
tificeren of te excuseren, stapelde hij in die Nota een massa nieuwe
verwijten tegen den generaal opeen.
De houding van beide partijen in deze was dus verkeerd, hoewel die