120
voorbereid in de discussie komende, meen ik echter, alvorens die welligt
thans door u gesloten zal worden, een woord van protest niet te mogen
terughouden tegen hetgeen door den vorigen geacliten spreker, tot de
meerderheid der Commissie behoorende, zoo even is aangevoerd. Ik zal
mij tot een kort woord bepalen, mij overigens refererende aan hetgeen
tot toelichting van ons standpunt in ons Verslag is aangevoerd.
De geachte afgevaardigde is begonnen met te beweren dat de Minister
hier agressief zou zijn opgetreden en zonder aanleiding hier de mededeelingen
zou hebben gedaan, waardoor de generaal van der Heyden zich gegriefd
acht. Die bewering vindt echter hare volkomen wederlegging in de Nota
van inlichtingen, die wij van den Minister ontvingen. Wij herinneren
het ons trouwens allen, dat hier tegen de Indische Regering eene zeer
ernstige verdenking was ingebragt, dat namelijk onedele beweegredenen
haar hadden geleid tot het ontslag van den generaal, dat er beschuldigingen
waren gezocht om hem uit zijne betrekking in Atjeh te verwijderen.
De geachte afgevaardigde uit Delft, de heer de Casembroot, zich daarvan
de tolk makende, had daarbij een concept van een brief van den generaal
aan den heer der Kinderen overgelegd, onder mededeeling dat dit met
zijne vergunning plaats had. Het gaat dus niet aan met den vorigén
spreker te zeggen, dat de generaal aan hetgeen hier tegen de Indische
Regering was aangevoerd, vreemd zou zijn gebleven. Dat het was te
genover eene verdenking, zoo compromittant voor de Indische Regering,
dat de Minister den 17den en 18den November stond, ik begrijp
niet hoe de geachte spreker dat kon voorbijzien. Die verdenking heeft
de Minister volkomen weerlegd, volgens het unanieme oordeel uwer
Commissie. En die wederlegging werd door de Commissie, zij zegt het
uitdrukkelijk, onder meer, hierin gevonden dat de beschuldigingen, waar
aan de generaal heeft blootgestaan, zijn uitgegaan van regterlijke ambte
naren, niet van de zijde van den Gouverneur-Generaal en dat zij van dien
aard w Et ren, dat zij op de Indische Regering indruk konden maken. In
welke positie brengt men nu den Minister wanneer men den vorigen ge-
achten spreker volgt? In eene positie even onmogelijk als waarin men in
Spanje kon geraken toen daar het „ne touchez pas a la Reine" gold, zoo
als wij ons die wel uit eene bekende opera herinneren. Men zag de
Koningin te midden van de vlammen, het was natuurlijk ieders eerste
pligt haar te redden, maar aanraken mogt men haar niet; die haar aan
raakte, was des doods schuldig. Zoo was de Minister verpligt om de
Indische Regering tegen eene verdenking, waarmede hare eer in hooge
mate gemoeid was, te verdedigen, en geschieden kon dit niet zonder de