124 gebragt. Men moge bet nu verbloemen, liet is een feit dat wat wij hier hebben gehoord en gelezen een toeleg was om op allerlei wijze den ge neraal in een slecht daglicht te stellen voor de geheele wereld. Zegt men dat de afgetreden Minister van Koloniën door mij werd ge provoceerd, en dat dit een excuus is voor dien Minister, waar hij aan haalde een partijdig rapport van een partijdig procureur-generaal, zonder daarbij te zeggen dat er een goed rapport bestond van den ongelukkigen Kauffmann, die mede zoo wreed werd bejegendvan den man die even onschuldig is als ieder die zijn pligt naar behooren betracht dan ant woord ikals die Minister in deze Kamer alleen het partijdig gedeelte van het rapport ten nadeele van Kauffmann voorleest, met de tendenz om den generaal te treffen, dan mag men niet zeggen dat de Minister te verontschuldigen is door aan te voeren dat hij werd geprovoceerd door een lid der Kamer. Zoodanige provocatie kan plaats hebben, en daardoor kan een Minister zich vergeten; maar er is een eerlijk en een oneerlijk vergeten. Een Minister kan zich vergeten en te veel zeggen, maar hij kan zich nooit verantwoorden als hij eene onbillijkheid tegenover wien ook pleegt. Het doet mij leed dat de vorige Minister hier niet aanwezig is, maar met een baron van Gfoltstein hebben wij hier niet te maken wij hebben alleen te doen met den afgetreden staatsman, die nu in zijne afwezigheid moet worden beoordeeld. Men zegt dat generaal van der Heyden met alle eer en eerbewijs is afgetreden. Hij die dat ontslag gelezen heeft en dat heeft kunnen ver gelijken met ontslagen van andere groote personages in ons land, zal moeten erkennen, dat het al zeer eenvoudig en matig gesteld is. En wat de onderscheidingen betreft door den generaal ontvangen, die heeft hij niet te danken aan de Regering, dat waren alle persoonlijke onderschei dingen van den Koning. Nu is er nog eene klagt ter griffie gedeponeerd van den kapitein Kauffmann. In zijn request vraagt die kapitein herstel van eer, en be klaagt hij zich zeer teregt over de wijze waarop zijn naam hier in de Kamer is ingeleid, bewust als hij zich is niets gedaan te hebben dan zijn pligt. En daarom wensch ik te vragen of gij, Mijnheer de Voorzitter, het zoudt kunnen goedvinden eene Commissie te benoemen, ten einde ook die klagt te onderzoeken. Mij dunkt, al is hij slechts kapitein, dat hij toch hetzelfde regt heeft op herstel van eer als een generaal. De Voorzitter: Ik ben zoo vrij den heer de Casembroot op te merken, dat de klagten van kapitein Kauffmann thans niet aan de orde zijn. Er

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 135