126
Bij art. 15 van liet Strafwetboek voor inlanders Indisch Staatsblad
nA 85 van 1872) is regeling van de wijze waarop de dwangarbeiders, de
kettinggangers hunne straf moeten ondergaan, aan eene afzonderlijke ver
ordening overgelaten. Ik heb het Staatsblad van latere jaren doorbladerd
maar die verordening niet kunnen vinden; ik neem echter aan dat zij
bestaat, want later is krachtens dat artikel bepaald, dat de directeur van
justitie de plaats heeft aan te wijzen, waar die veroordeelden hunne straf
zullen ondergaan.
Nu vinden wij in het Koloniaal Verslag van 1875, bladz. 65, voor hot
eerst melding gemaakt van veroordeelden op Atjeh, en van dien tijd af
begint de ware lijdensgeschiedenis van die ongelukkigen, slagtoffers van
den oorlogstoestand op Atjeh.
In het verslag van 1881 vinden wij eenige opgaven van het getal
dwangarbeiders, op die wijze naar Atjeh gedetacheerd.
Tot dusverre hebben wij nog nooit officiële opgaven gehad van de
misdrijven, waarvoor zij veroordeeld waren.
Nu is het aantal niet gering van hen die verscherping van straf gekre
gen hebben, alleen omdat het den directeur van justitie behaagde hep
naar Atjeh te detacheren, waarschijnlijk althans ik waag het vermoe
den uit te spreken omdat daar behoefte aan arbeiders was.
Ik rigt daarom tot den Minister het beleefd verzoek ik doe dat
nu, opdat de Minister bij de behandeling van de Indische begrooting met
deze opgave gereed kan zijn om aan de Kamer schriftelijk te willen
mededeelen de verschillende kategorien van misdrijven met het getal dei-
veroordeelden, die van af het uitbreken van den oorlog naar Atjeh ge
zonden zijn.
Mijne vraag is niet onbescheiden en het antwoord daarop niet moeije-
lijk te geven, want blijkens besluit van den Gouverneur-Generaal, te vinden
in het Indisch Staatsblad van 1872, n°. 193, worden in de registers van
de veroordeelden
De Voorzitter: Ik doe den heer Bergsma opmerken, dat ik niet
inzie dat hetgeen hij gezegd heeft eenige betrekking heeft op de zaak
van den generaal van der Heyden.
Het komt mij voor dat het verlangen door hem geuit, beter bij de be
handeling van de Indische begrooting ter sprake zou kunnen komen.
De heer Bergsma: Zooals ik begon te zeggen, Mijnheer de Voorzit
ter, vraag ik do inlichtingen reeds nu aan den Minister, opdat hij in de