„Voor de hoogére rangen rekent de ouderdom in rang van de dag-
teelcening van het besluit der benoeming, en bij gelijke dagteekening
„naar de rangschikking der officieren in bunnen vorigen rang".
Deze slotalinea van artikel 9 der regelen op do bevorderingbet ont
slag, enz. der Europeesche officieren van de in JSled.-Indië aanwezige
landmacht, kan slechts van toepassing zijn op ben, die reeds tot officier
zijn benoemdzoodat daaruit reeds moet worden afgeleid, dat benoeming
iot officier niet anders kan zjjn dan aanstelling tot 2™ Untenant, of juister
aanstelling in den laagsten rang, die bij bet wapen of den dienst bestaat.
Dat ook werkelijk de 2e alinea van artikel 42 Regeerings-Regle-
ment in dien zin moet worden opgevat, blijkt uit het volgende:
Wanneer wij artikel 42 van het R. R. letterlijk lezen, dan kunnen
wij uit de 2C alinea, luidende:,
„In Kederlandsch-Indië worden de officieren door den Gouverneur-Ge
neraal benoemd", niet anders lezen, dan dat de G. G., met uitsluiting van wie
ook, de bevoegdheid beeft, in Ned.-Indië officieren te benoemen. Onder
welke omstandigheden bet Leger of een gedeelte daarvan ook verkeere,
alle benoemingen tot officier, die niet door den G. G. zijn gedaan, zijn
onwettig. Meer staat er niet, dus ook volstrekt niet, dat de G. G. kan
benoemen tot rangen, die zooals wij zullen aantoonen slechts door
bevordering kunnen worden verkregen.
Is dan de bedoeling van die alinea bet toekennen van onbeperkte
bevoegdheid tot benoeming in eiken rang?
Bij de discussiën van dc Tweede Kamer der Staten-Generaal over het le,
2e en 3C wetsontwerp R. R. werd de wenschelijkheid geuit, om o. a.
artikel 45 thans 42 waarvan de 2e alinea laatstelijk luidde
„In Kederlandseh-Indië worden de officieren door den Gouverneur-
Generaal benoemd en ontslagen op den voet bij algemeene verordening
„bepaald", in overeenstemming te brengen met artikel 58 der Grondwet.
Op grond daarvan werd in het op den 2en September 1854 tot Wet
verheven nieuw concept de thans bestaande redactie voorgesteld.
Blijkens de toenmaals gevoerde debatten werd, ter voorkoming van
willekeur, gewenseht de bevordering en het ontslag der Europeesche offi
cieren van het Indische Leger ook bij de wet te regelen. Doch nadat de
toenmalige Minister van Koloniën hiertegen bezwaren inbracht en het
bestaan van willekeur ontkennende dat ook onmogelijk achtte bij eene
regeling, instede van bij de wet, bij algemeene verordening, in overeen
stemming met de voor de Nederlandsche officieren geldende wet van 28
Augustus 1851, werd het artikel aangenomen.