- 132
burgerpersonen tot jongsten 2en luitenant-kwartiermeester benoemd werden
die benoemingen hadden plaats „onder nadere goedkeuring des Konings".—
De ouderdom in rang wordt steeds beheerscht door het bepaalde bij
het bovenbesproken artikel 9 der verordening van 1859.
Hij rekent altijd van de dagteekening van het besluit der benoeming,
dus altijd onder den reeds benoemden 2en luitenantworden op denzelfden
datum meerdere officieren gelijktijdig dus bij één en hetzelfde besluit
benoemd, dan regelt de U alinea, worden zij gelijktijdig bevorderd,
dan regelt de 3° alinea de ancienneteit.
Hieruit volgt, dat van het regelen van aucienneteit bij het benoemings
besluit geen sprake kan zijn, dan alléén in het geval van gelijktijdige
benoeming van meerdere personen tot 2en luitenant.
Blijkbaar is dus de bedoeling èn van de 2e alinea van artikel 42 R. R.,
èn van de verordening van 1859, dat benoemingen alleen kunnen plaats
hebben tot jongsten in den laagsten rang.
Uit de omstandigheid dat ook de Rapporteur der Tweede Kamer in zake
Kleij, Jhr. H. O. Wichers, als Marine-minister het Koninklijk Besluit mede
contrasigneerde, waarbij eenige luitenants ter zee der 2° klasse uit den
zeedienst werden ontslagen en tevens benoemd tot jongsten lsten luitenant
bij het wapen der artillerie, waarbij ook een 2e-luitenantsrang bestaat
blijkt niet, wat N. N. beweert, „dat in Nederland de Koning en in Neder-
landsch-Indië de Gouverneur-Generaal het recht heeft van benoemingen
in hoogeren rang te doen", doch allééndat de toenmalige Minister aan
de 2e alinea van artikel 42 van het R. R. zoodanige uitlegging gaf
misschien is het Kamerlid Jhr. H. O. "VVichers thans wel eene andere
meening toegedaan.
Uit die omstandigheid valt enkel af te leiden, dat, welke bedoeling de
gewezen Minister aan de 2e alinea van artikel 42 van het R. R. ook gaf,
hij, door het niet tevens toekennen van ancienneteit, welke die eervol
ontslagen officieren toch in hun rang van luitenant ter zee 2e klasse
lon luitenant hadden, de rangschikking dier officieren volkomen beheerscht
achtte door artikel 9 van het Koninklijk Besluit van 24 November 1859,
waar staat: „de ouderdom in rang voor de bevordering rekent van de dag-
„teekening van het besluit der benoeming".
Aangenomen echter, dat de Gouverneur-Generaal, krachtens de 2e alinea
van artikel 42 van het R. R., het onbeperkte recht heeft te benoemen in
eiken rang hetgeen wij aantoonden niet juist te zijnde bevoegdheid,
om de onderlinge rangschikking te regelen, anders dan bij oorspronkelijke
benoeming tot 2en luitenant en bij gelijke dagteekening der benoemingis