- 141 -
van den Gouverneur-Generaal of de hoogste gewestelijke civiele au
toriteit, indien hij binnen zijne gereglementeerde bevoegdheden wil
blijven
II. De gewapende macht tot steun van het hoogste gezag. Afge
scheiden van de vele gebreken, die aan het „Reglement voor de
Garnizoensdienst, gewijzigd voor het Oost-Indische Leger" kleven, is
het eene fout, dat omtrent dit onderwerp, behalve in art. 223 en
misschien in art. 250, niets daarin vermeld wordt. Daar zoude het
op zijne plaats zijn. Dit is eene andere verhouding tusschen het
militair en civiel gezag. Men raadplege hierover artt. 14 t/m 17,
titel III der Fransche "Wet van 1791, aangehaald in het IYe ge
deelte van dit opstel en de 24 en 25 der Pruisische „Instruktion
betreffend den Garnisondienstvan 9 Juni 1870 en de daarin op
genomen „Instruktion iiber den "Waffengebrauch des Militairs, enz.
van 4 Juli 1863, om het bij deze voorschriften te laten.
Het Hollandsch „Reglement op de Garnizoensdienst" werd gear
resteerd bij besluit van 11 Januari 1815. Op dien zelfden datum
werd, zooals wij reeds in het lie gedeelte van dit opstel hebben
gezien, tevens bij besluit gearresteerd eene „Instructie voor de
Plaatselijke Kommandanten en Plaats-Majoors." In afwijking van
de Fransche reglementen, waarvan wij, helaas, te veel gecopieerd
hebben, mocht die lijvige instructie geen integreerend deel van het
reglement op den garnizoensdienst uitmaken. Waarom niet? Moest
niet juist in dat reglement o. m. een hoofdstuk worden aangetroffen,
tot titel hebbende: „Over de vestingen in oorlogs-staaten „Over
de vestingen in staat van beleg" Moge men hieraan denken bij
de eerlang te verwachten herziening van het Indisch „Reglement
op den garnizoensdienst."
De Indische wetgeving zwijgt over de plichten der gewapende
macht, geroepen om de openbare orde te handhaven, nadat de arm
der politie daarin tekort is geschoten; een onderwerp, dat bij de
behandeling van den staat van oorlog en van beleg eveneens aan
dacht verdient. Ook dit behoort in een reglement op den garnizoens
dienst te worden opgenomen. In de Pruisische verordening van
30 December 1798 is een hoofdstuk gewijd aan de „Verhütung der
Tnmulte und Bestrafung der Urheber und Theilnehmer derselben.