162
Vc afdeeling. Van de uitoefening der justitie en politie in den
staat van oorlog en van beleg.
12.
a. Rechtspleging der krijgsmacht.
Onmiddellijk na de afkondiging van den staat van oorlog benoemt
de hoogste militaire autoriteit bovenbedoeld een tijdelijken krijgsraad
van zeven leden, zoo mogelijk door een hoofdofficier gepresideerd, om
rechtsmacht uit te oefenen overeenkomstig de bepalingen van de artt.
272 t/m 291 van de Rechtspleging bij de Landmacht en de artt. 6,
7 en 8 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande;
met dien verstande, dat wanneer de omstandigheden beletten, den
krijgsraad uit zeven leden te doen bestaan, deze rechtbank kan wor
den samengesteld uit 5 leden, officieren en wanneer dit eveneens on
mogelijk is, uit 3 leden, officierenbevoegd om vonnissen te wijzen.
Voor den staat van beleg golden overigens de bepalingen in de artt.
282 t.'m 295 der Rechtspleging bij de Landmacht. De artt 292 t/m
29d vinden ook in den staat van oorlog hunne toepassing, wanneer
de gemeenschap met den zetel van het Hoog Militair Gerechtshof
is afgebroken of wanneer het te vreezen is, dat zulks wel spoedig
het geval zal zijn om andere redenen van dringenden aard.
13-
b. Rechtspleging der bevolking.
Ten aanzien van de ingezetenen, die niet aan den militairen rcchts-
dwang onderworpen zijn, worden de beginselen, weggelegd in de artt.
80 en 88 van het „Reglement op het beleid der regeering van Ned.-
Indië", ook gedurende den staat van oorlog en van beleg zooveel
mogelijk geëerbiedigd.
De hoogste militaire autoriteit is bevoegd, in geval de dadelijke
uitvoering van een doodvonnis gebiedend noodzakelijk is, deze te ge
lasten, na gehoord advies van don rechter, die het vonnis heeft gewezen.
De hoogste militaire autoriteit is eveneens bevoegd, wanneer de
gemeenschap met een der zetels van den raad van justitie of landraad
afgebroken is, een tijdelijken raad van justitie of tijdelijken landraad,
tevens als rechtbank van omgang zitting nemende, te benoemen, recht
sprekende over Europeanen en Inlanders of daarmede gelijkgestel-
den; wat de eerstgenoemde rechtbank betreft, behalve den officier