165 a. in het bij de 2° alinea bedoelde geval rechtstreeks aan den Gouverneur-Generaal en, door tusschenkomst van de hoogste gewes telijke militaire autoriteit, aan den Commandant van het leger; b. in de bij de le en 2e alinea bedoelde gevallen aan de hoogste gewestelijke of plaatselijke civiele autoriteit, die verplicht is, daar mede onmiddellijk de bevolking in wetenschap te stellen. 16. De staat van oorlog of van beleg wordt geacht te zijn opgehou den, wanneer de oorzaken, die een dezer twee exceptioneele toestan den in het leven hebben geroepenniet meer bestaan. 17. De opheffing geschiedt bij een met de daartoe geleid hebbende rede nen omkleed besluitwaarbij tevens alles, zoowel met het oog op de verhouding tusschen het militair en civiel gezag, den loop der justitie en het burgerlijk bestuur als anderszins, in den normalen toestand wordt teruggebracht. 18. Na die opheffing blijven de tijdelijke krijgsraad alsmede de in 13 genoemde rechtbanken met de afdoening belast van die straf- en andere zaken, waarvan de behandeling reeds vóór dat tijdstip was begonnen. Wij zouden ons opstel kunnen aanvullen met aanteekeningen op verschillende, daarin, vooral op het gebied van het administratief recht, behandelde onderwerpen, die in de Indo-Nederlandsche wetgeving of niet of zeer onvolledig beschreven zijn, maar laten dit na, omdat zij, die dit opstel willen bestudeeren, thans zeiven de bronnen kunnen vindon, waaruit de aanteekeningen te putten zijn. Wij hebben het voldoende geacht, aan te geven, wat ontbreekt en waaraan dit te wijten is. Mogen anderen dit uitwerken. Maar vooral: mogen anderen onzen arbeid aanvullen en verbeteren! X. Raadpleeg de Fransche Wet op den staat van beleg van 1849, de Pruisische Wet op den staat van beleg van 1851 en de Nederlandsche „Instructie voor vesting-en fortcommandanten" (Recueil Militair 1875), liet Duitsch militair strafwetboek, de de batten over onze laatste grondwetsherziening en het Pruisische garnizoensreglement.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 176