191 die hua prestige niet weten te handhaven en ongestraft toelaten, dat hun handelingen door minderen in hun bijzijn worden gecritiseerd, is zeker zeer treurig. Zoo iets moet echter aan gebrek aan tact van deze chefs geweten worden. Wij voor ons, en zeker de geachte schrijver met ons dit blijkt uit zijne rechtmatige verontwaardiging zouden dien raisonneur, die een dergerlijke dubbele ongepastheid jegens ons als meerdere be ging, gewoon in de doos gezet hebben, nog wel met den vinger op art. 2 en zonder eenige vrees voor reclame. Of eene tekortdoening op niet openbare plaatsen een question iVhonneur is, hangt volgens onze meening geheel en al af van do tekort doening zelve, annex bijomstandigheden, en niet van eenige plaats bepaling hoegenaamd. Geheel in overeenstemming met een goed begrip van subordinatie is dan ook het in artikel 3 bepaalde, waaruit logisch volgt, dat buiten dienstslechts dan, wanneer dit vereischt. wordt voor het wel zijn van den dienst en de goede orde, de gelijke maar oudere in dien rang gebruik mag maken van zijn reclit als meerdere. De strekking van een bepaling, waarbij den ouderen maar gelijken in rang zonder bepaalde redenprecies dezelfde rechten worden toege kend als aan den meerderezoude niet te overzien zijn en is zoo iets bepaald in strijd met al onze wetten en voorschriften deswege. Ook vrijwaart de bepaling, dat men elkander wederkeerig achting moet toedragenvoorkomende in het Reglement van krijgstucht, den ouderen in gelijken rang voor eene onheusche of ongepaste bejegening van zijnen jeudigen collega. Geheel beamen wij, wat de schrijver zegt over de zonderlinge, in strijd met de exercitie-reglementen zijnde indeeling der compagnie (Hoofdstuk II), die tot niets dient. Deelde men echter nu weder de compagnie in drie pelotons, omdat eenige kampementen verkeerd zijn aangelegd of dewijl de formatie drie luitenants vermeldt en het ook wel eens voorgekomen moet zijn, dat een compagnie hare offi cieren langer dan veertien dagen compleet had, dan waren we, naar onze meening, niet veel beter af. Behalve hierop vestigen wij de aandacht op de 2e alinea van den in artikel 8 voorgeschreven dienst van den fourier, waarvan wij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 202