men, is niet nieuw. Reeds vele geleerden hebben daarin verkeerd.
Kundige mannen hebben er hunne denkbeelden over uitgesproken.
De beroemde Magendie van het College de France schreef o. a. het
volgende:
Indien wij ons wilden verdiepen in het onderzoek naar de oorzaken
die tot het ontstaan der Cholera aanleiding gaven, zouden wij weldra in
het duister rondtasten. Zulks is trouwens niet uitsluitend aan deze ziekte
eigen; immers, indien wij de verschillende over pestziekten handelende
geschi'iften doorloopen, zullen wij zien, dat meestal wanneer de epide
mie voorbij is, de geneeskundigen rondborstig verklaren niet te weten
waar de oorzaken daarvan moeten gezocht worden. Waarom zouden wij
het einde der Cholera afwachten, om dezelfde verklaring af te leggen
Voorzeker is het van 't grootste belang, de oorsprong van zulk een kwaad
te kennenwant alsdan zouden wij de gegronde hoop koesteren, menschen
en geheele landstreeken daarvoor te kunnen vrijwaren. Thans, nu de
oorzaak waardoor de „geele koorts" ontstaat, bekend is, kan zij zich
moeijelijk op die plaatsen ontwikkelen, waar de voorgeschrevene maatre
gelen tot behoud der gezondheid worden in acht genomen. Vele schrij
vers hebben reeds aan de gewoonte der Hindoesom de afgestorvenen te
water te werpen, het ontstaan der Cholera toegeschreven doch allen lieten
die veronderstelling weder varen, daar zij zich geen rekenschap konden
geven, van de wijze waarop die ziekte daaruit zou kunnen geboren worden.
Dit raadsel nu vermeent de heer Mailloux te hebben opgelost
en, zijne gronden daarvoor uiteenzettende, zegt hij
Zonder de tijden van hongersnood, oorlog en heersehende epidemiën in
aanmerking te brengen, kunnen wij de jaarlijksche sterfte in Hindostan
gerust op 5°/0 der bevolking bepalendoch nemen wij slechts de helft
daarvan, alsdan worden er jaarlijks toch minstens. 3 millioen 750 duizend
afgestorvenen, aan deze zijde van den Ganges alleen, in het water geworpen.
Dat er in Indië dus plaatselijke oorzaken tot het ontstaan der Cholera
aanwezig zijn, zal wel niemand ontkennen, die zich van de daardoor
ontstaande verpesting des dampkrings een denkbeeld maakt.
Terwijl de heer Mailloux verder doet opmerken, hoe ongedeerd
deskundigen, in snijkamer en leerzaal, zelfs met in ontbinding ver-
keerende lijken omgaan, haalt hij tal van voorbeelden van plotselinge
sterfgevallen aan, die, bij het openen van lijkgroeven, tengevolge van
inademing der daaruit opstijgende gassen, plaats grepen. Waarna
hij het onderscheid dat, met betrekking tot de besmettelijkheid, tus-