208
U verder voor, dat, wanneer ge dit takje voor U legt, het zich beweegt
en kromt, en de afgebroken kleine twijgjes eveneens zich bewegen in ééne
richting en als pooten dienst doen, en ge ziet een loopenden tak voor U,
in één woord een bewerktuigd wezen, dat zich beweegt, met bladeren
voedt en voortplant door middel van eitjes.
De vliegende bladeren zijn lichtgroen van kleur; van boven gezien,
zijn het eenige grootere en kleinere bladeren, die over elkander liggen.
De kleinste bladeren zijn de vleugels, de grootsten het lijf. Naast eenige
bladeren van denzelfden vorm en kleur gelegd op eene tafel, kan men,
daarvoor staande, het dier niet van de bladeren onderscheiden.
In de verzameling van den Heer Teijsmann, die ze in kasten van ijzer
gaas had aangekweekt, bevonden zich honderde groote en kleine exem
plaren van genoemde levende takken en bladeren, die anders schaars
gevonden worden, wat, uit hoofde van hun kleur en vorm, geen wonder
is. Ik was bepaald wat men noemt „vol" van die natuurwonderen, en
wanneer ik er dus wat lang over uitweid, houde de geduldige lezer mij
dit ten goede. Ook ben ik er van overtuigd dat, behalve in verzame
lingen, slechts weinigen deze dieren hebben aangetroffen, ten minste, wien
ik er tot dusverre over sprak, niemand had ze nog gezien, behalve eene
dame, die reeds lang in Indië was. Zij verhaalde mij dat ze, kort na
hare aankomst, op 'n avond in de voorgalerij komende, op de anti-
macasser van een der wipstoelen een dor takje zag, en dat ze, het er af
willende nemen, in eens voelde dat het takje leefde en wegliep. Ze
schrikte er van, en vertelde het haar man, die haar toen mededeelde, dat
het een dier was geweest, een zoogenaamde levende tak. Misschien ligt
het daaraan, dat ik in mijn leven nog weinig gezien heb, maar mij dacht
dat hot velen, die nog nimmer van dergelijke vertegenwoordigers van de
dierenwereld hoorden, als 'n sprookje in de ooren moet klinken. Ik ben
er echter zeker van dat, wanneer ik het bovenstaande verhaalde bijv. aan
een boer op de Veluwe of in IV. Brabanthij me voor den grootsten leu
genaar der wereld zou uitschelden, en het me gaan zou als dien matroos, die,
van zijne eerste reis tehuiskomende, zijne moeder vertelde dat hij visschen
had gezien en gevangen, die konden vliegen. De goede vrouw schudde
het hoofd en zeide: neen, Jan, jok nu niet tegen je moeder, daar geloof
ik niets van; maar toen Jan verder vertelde, dat hij door de Roode Zee
gaande, wegens de helderheid van het water (nota bene) de wagens van
Pharaö nog op den bodem kon zien liggen; toen geloofde zijne moeder hem!
Enfin, ik houd er wel van om „moppen" te verkoopen, maar nu ik, voor 't
eerst van m'n leven, misschien het genoegen smaak„de me voir imprimé','