209 zal ik me wel wachten, vooral daar ik m'n indrukken weergeef, deze niet juist naar waarheid te „boekstaven." Ik versier niet en haal er niet bij, wat ik niet zelf gezien heb; 'k geef eenvoudig weer, wat door me opgemerkt werd en hoop dus het verwijt te ontgaan, dat Bartjen Blom, op de verguldpartij bij den koekebakker de Groot, Hildebrand deed, die daar aan 't mopjes vertellen was, namelijk: „dat ik er maar wat van maak." In de hierboven genoemde verzameling trok vooral mijne aandacht een kolossale aap. Het was een orang oetan uit Borneo. Hij zag er niet heel mak uit en ik dacht aan de verklaring van den baviaan, door den oppas ser uit het beestenspel van Yan Aken gegeven aan een eerzaam Amster dammer, die met zijn vrouw en veelbelovend zoontje Keesjen genoemde menagerie bezocht. Oppasser. „Erlauben Sie, dat ich verders verklaren. Dit dier is eene aap, wat het „meest op het menschdom gelijkt. Hij houdt zich op in de wildernis van „Oerang Oetan en is blaauw om zen neus. Alsdaan wordt zij in de land spraak paviaan geheeten, in Duitschland noemt men hum Simia. Hij „heeft een sterk gebit en vernegligeert de menschen. In de bosschen smijt „hij steenen op hun hoofd en maakt hen ombarmherzig van kant. Zijn „kracht is zeer verschrikkelik, zoo klein als i is. Hij kan over de twee „centners aan gewig't optillen. Keesjen. „Paa, waarom knarst hij zoo met de tanden? Oppasser. „Loutere nijdigheid. Zooals ik ihnen gesaagd heb; hij kandemenssen „nicht lyden en mil* ooch nicht." Eenige dagen na mijne aankomst was er concert en bal in de militaire sociëteit „Concordia" op het Waterloo-plein. Reeds vroeger had ik dit prachtige gebouw bewonderd en vooral de marmeren biljartzaal, die er later is bijgekomen. Thans zou ik ook de marmeren dansvloer eens beproeven. Dat was een groot genot, om daar onder de toonen der heer lijke stafmuziek door de zaal te zweven, met een lief meisje in de armen gekneld. Wat zag ik daar mooie gezichtjes en prachtige toiletten, en welk een gunstigen indruk maakten de Bataviasche schoonen op me(Ik hoop dat het wederkeerig geweest is.) Ik was op het punt om verliefd te worden, doch het bal eindigde juist, m'n hart bleef dus vrij en ik kon uit Batavia gaan „nog zoo ongehuwd als een kapelaan,"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 220