210
Wat ik vreemd vond is, dat de stafmuziek niet de quadrilles speelde.
Die werden geblazen door een korps Inlandsche muzikanten. Ik stond
er verbaasd over, zoo zuiver en in de maat mijne bruine broertjes"
dit deden.
't Geen me ook verwonderde was, dat ik er zoo weinig officieren zag.
Men merkte me echter op, dat zeer velen in burgerkleeding het bal
bijwoonden, omdat het volgens do aankondiging in „toilette de ville" was.
Later in den avond ontmoette ik er zelfs een paar pas aangestelde colle
ga's en bourgeois: een mooi zwart lakenseh pak, zooals de Ouwe Heer
alleen zondags draagt en dat hier nog al aardig geld zal kosten.
In Holland, waar geen speciale officiers-sociëteiteu zijn en waar men
van af des namiddags vier uur, niet in dienst zijnde, in burgerkleeding
mag verschijnen, gffebeurt hot slechts zeer zelden, dat een officier in die
vermomming (zoo noemde Yader het altijd, wanneer hij jonge luitenants
in „civiel" zag) een bal bijwoont. Ik dacht dat men hier, waar de of
ficieren zelfs bij venduties steeds in uniform moeten verschijnen, op par
tijen, particuliere uitgezonderd, ook steeds in tenue moest zijn. Zonder
nu m'n collega's '11 lesje 'te willen geven, zoo moet me toch de verkla
ring van het hart, dat de Ouwe Heer me fameus gekapitteld, en zoo iets
over „militaire beginselen" gemompeld zou hebben, wanneer ik op eene
partij in eene militaire sociëteit in burgerkleeding Ware verschenen.
Ook in de „Harmonie", meer eene burger-sociëteit, woonde ik eene par
tij bij. Gezellige en prettige avonden bracht ik door bij oude kameraden
uit Hollanddie ik in eenige jaren niet gezien had, en die me met de
meeste hartelijkheid ontvingen, en tal van nuttige wenken gaven, waar
voor ik hen nog dankbaar ben. Officieele recepties werden ook nog door
mij bijgewoond en ik waande mij reeds in luilekkerland verplaatst, toen
ik na ongeveer tien dagen te Batavia te hebben doorgebrachtop het
rapport bij den korps-commandant moest verschijnen, die me mededeelde,
dat ik per eerstvolgende gelegenheid naar Padang moest vertrekken, om
nader te worden ingedeeld door den commandant der troepen ter West
kust. Al nam ik noode afscheid van Batavia en de oude en nieuwe vrien
den, die ik daar achterliet, het vooruitzicht deed me toch genoegen,
weldra mijne definitieve bestemming te zullen bereiken.
Op zekeren morgen lag op de reede te Batavia de „Generaal van der Heij
den" van de Nederlandsch-Indische stoomvaartmaatschappij klaar, om via
Telok-Betong, Kroë en Benkoelen naar Padang en verder naar Atjeh te ver
trekken. Evenals St. Nicolaas, gevolgd door m'n „bruinen knecht," 'n
Javaantje, dien ik te Batavia gehuurd had, omdat men mij mededeelde, dat