- 217 -
Niet ver van het Michiels-plein en aan het zeestrand gelegen, ziet men
eene eenvoudige, van baksteenen opgetrokken en gepleisterde witte naald.
Men had mij medegedeeld, dat die was opgericht ter eere van den
dapperen Luitenant-kolonel Raaff, die, als resident van Padang, den
17en April 1824 gestorven, daar begraven was.
Het trof me, zoo vervallen als dit eenvoudige gedenkteeken er uitzag,
zelfs het opschrift was bijna geheel uitgewischt. Er scheen vroeger een
hek omgestaan te hebben, doch dit was geheel verdwenen.
Dit gedenkteeken is onder het bestuur van zijn opvolger, den generaal
H. ridder de Stuers, uit vrijwillige geldelijke bijdragen door de ingeze
tenen van Padang opgericht.
Het is hier de plaats, om als militair nog eens in 't kort de loopbaan
van dezen brave in herinnering te brengen, van wien de generaal Michiels
getuigde: „dat zijn naam hoog aangeteekend staat in het geheugen
„zijner krijgsmakkers, als die van een onversaagd en beleidvol offi
cier".
In „Het Nederlandsch Oost-Indische Leger ter Westkust van Sumatra",
door den gewezen overste II. M. Lange, een werk, dat voorzeker wel
in alle garnizoensbibliotheken te vinden is, en waarvan wij onze pas
uitgekomen collega's de lezing en studie ten zeerste kunnen aanbevelen
een werk, waarin men o. a. den algemeen bekenden, prachtigen terugtocht
van Vermeulen Krieger van Pisang naar Koriri, die gulden bladzijde in de
krijgsgeschiedenis van ons dapper Indisch Leger beschreven vindt, treffen
we omtrent den overste Raaff het volgende aan.
Raaff was den len December 1794 te 's Hertogenbosch geboren en
ontving zijne militaire opleiding in de scholen te Ilondsholredijk en
St. Cyr. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd tot officier bevorderd, maakte
hij de veldtochten van 1812 en 1813 mede en werd bij Dresden gewond.
Toen hij in 1821 tot militairen commandant ter Westkust benoemd werd,
was hij dus eerst 27 jaren oud; vóór dien tijd was hij Luitenant-kolonel,
waarnemend chef van den Generalen Staf. Reeds 14 dagen na aankomst
te Padang vertrok hij naar de Bovenlanden, om de leiding der operaties
tegen de Padries op zich te nemen. Tot September 1823 was hij te
velde en vertrok toen naar Batavia, werwaarts hij ontboden was; doch
toen kort daarop de resident ter Westkust, Dupuy, wegens ziekte met verlof
naar Nederland vertrok, werd hem ook het civiel bestuur opgedragen.
In December was hij weder te Padang terug. Niet lang echter was
het hem gegund die beide betrekkingen te bekleeden. Nadat hij de
zaken in do Bovenlanden, die tijdens zijne afwezigheid minder goed
15