245 Eén van beiden is echter slechts mogelijk. Of men bestraft de nalatigheden en misslagen, of men straft de: „personen welke dezelve hebben bedreven"; maar, die personen te straffen, en tegelijker tijd hunne misslagen te bestraffen is onwettig. Non bis in idem! Met eenig regt vermeenen wij thans te hebben aangetoond, dat het allereerste artikel van het Reglement van krijgstucht, eene zeer on gelukkige beschrijving levert van hetgeen die krijgstucht eigenlijk is. Raadplegen wij daaromtrent thans eens een ander Reglement, en wel, het, ter 's Lands drukkerij te Batavia door het Departement van Oorlog uitgegeven: „Reglement op de Inwendige dienst der Infanterie van het Nederlandse! Indisch Leger." Het le Hoofdstuk behandelt de „Grondslagen der ondergeschiktheid". Artikel 4 zegt, dat het: ,,'s Konings wil is, de meerdere in den mindere in rang (of graad) eene lijdelijke gehoorzaamheid vinde en al de gegeven bevelen letterlijk en onverwijld worden ten uitvoer gebragt" maar, in het voorafgaande artikel 2 lezen we: „De Koning beveelt[dus een sterker, meer impérieuse uitdrukking dan „willen" of verlangen] „dat ieder militair in alles wat het welzijn van de dienst en de openbare welvoegelijkheid betreftgehoorzame, en eerbied betoone aan zijn meerdere in rang of graad". Ik cursiveer. Yolgens dit Koninklijke bevel, nedergelegd in de Grondslagen der krijgstucht, behoeft men dus niet alle bevelen letterlijk en on verwijld te volbrengen, maar, bij uitzondering alleen die bevelen, welke „het welzijn van de dienst en de openbare welvoegelijkheid" betreffen Dit evenwel in grondbeginsel vast te stellen, is volmaakt onbestaan baar met die grondslagen der ondergeschiktheidHoe kan de onder geschikte ten allen tijde weten, en juist bëoordeelen, of een ontvangen bevel al dan niet het welzijn van de dienst en de openbare wel voegelijkheid betreft? Weerspannige, slechte militairen kunnen hierin aanleiding vinden, zich te verzetten tegen nagenoeg èlk bevel dat hun niet aanstaat. Men ziet, dat ook déze omschrijving van het wezen en de eischen der krijgstucht zeer ongelukkig ismaar toch wijzen wij er op, dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 256