280 aangeworcenen te besteden geldenf 72.000, zegge: twee en zeventig duizend gulden, bedragen. (1) Is deze som niet buitengewoon hoog en zouden daarop, zonder schade voor den dienst, geen belangrijke bezuinigingen te maken zijn Wij houden zulks voor zeer waarschijnlijk. Zelfs willen wij voor het oogenblik aannemen al beamen wij geenszins het gegronde er van dat ieder officier, onderofficier en korporaal bij het Werfdepot een werkkring vindt overeenkomstig zijnen rang of graaddat dus bij den staf en gezegde 3 compagnieën o. a. wel degelijk 2 kwartier meesters, 2 doctoren, 1 officier van speciale diensten, 3 onder-adju danten en 5 schrijvers boven en behalve den kolonel-commandant en diens adjudant benoodigd zijn. Maar ook dan nog houden wij de bewering vol, dat het Werfdepot op te wceldcrigen voet schijnt ingericht te zijn. Het feit, dat daar een kolonel commandeert over 3 zwakke com pagnieën, terwijl te zelfder tijd in Indië bij de geheole Infanterie, ter sterkte van ongeveer 23000 man, slechts 4 kolonels (met 1 generaal- maioor) worden aangetroffen, wijst reeds op een zeer ongelijke machts- verdeeling. Er is echter meer. Onder verbetering zouden wij er de voorkeur aan geven, om in de plaats van officieren van het Nederlandsche Leger, uitsluitend Indische officieren bij het Depot in te deelen, gepensionneerden dan wel verlofgangers, van wie zoo velen, in de kracht van hun leven in Nederland teruggekeerd, daar doelloos rondloopen, doch nog zoo gaarne tegen eenc kleine vergoeding een nieuwen werkkring zouden willen machtig worden. Hoe vele majoors zouden zich niet aanmelden, om ter wille eener jaarljjksche toelage van 1000 gulden het commando over het Werfde pot te voeren; een maatregel, die op zich zelve reeds den lande thans f 3500 'sjaars besparen zoude! Hoe vele kapiteins en luitenants zijn er niet, die, niet tegen het (1) Yoor het dienstjaar 1883 is de begrooting geraamd op 141,572.345, waaronder f 70,000 voor de verbetering vap het hospitaal.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 291