283 leger te ontgroeien, nimmer langer dan 4 jaar bij het Werfdepot zul len dienen, terwijl ten slotte soortgelijke bepalingen ook ten aanzien van het mindere kader niet zouden mogen ontbreken. Het zoude eindelijk aanbeveling verdienen, om bij het kader bij voorkeur diegenen te plaatsen, welke expeditiën in Indië hebben medegemaakt en de bewijzen daarvan op de borst dragen; in de eer ste plaats alzoo gedecoreerden met de Militaire Willemsorde. Heeft al het voorgaande betrekking op de officiersbezoldigingen en de wijze van kaderaanvulling, zoomede de oefening van den troep te Harderwijk ook omtrent de werving-zelve zij het mij vergund een paar opmerkingen ten beste te geven. Een werfdepot moet werven, véél wervenmet eerlijke middelen zelfs lokken, zonder dat daartoe wervers half Europa door uit wandelen gaan. Wij weten zeer wel, dat zulks veel gemakkelijker gezegd dau ge daan is, doch wij weten ook, dat ten koste van eenig geld, aanmerkelijk meer vrijwilligers dan thans zich zouden komen aanmelden. In de allereerste plaats zouden wij daartoe het Werfdepot van Harderwijk verplaatsen naar of nog beter nabij eene groote stad, waar vele Nederlanders in-en doortrekken; waar dus velen de kolo niale troepen zien. Om welke reden Harderwijk, een uithoek van ons land, indertijd als garnizoensplaats is gekozen, weten wij niet. Niet onwaarschijnlijk echter is het, dat juist Harderwijk's afge zonderde ligging daartoe eene beweegreden is geweest, eensdeels om de „kolonialen" in een stille plaats te legeren, alwaar de verlei ding minder groot zoude zijn, anderdeels om de vele vreemdelingen deserteurs spoediger op de hielen te zijn. Volgens een in het jaar 1732 door Schrassert uitgegeven werk, getiteld: „Hardervicum Antiquum" heeft Harderwijck „na de gemeijnste en seeckerste gissing „haar naam ontleent aan een Wijck of Tocvlugt der Harderen, die daaromtrent op de „Heijd-velden hunne schaapen hoededen" „Met het woord Wijck werdende allenthalven daarmede gemeijnt een plaats daar „ijmand het gevaar kan ontwijcken. Want gelijck men in Zee sijnde uijt de onsfcuijmi- „ge baaren gewoon is sijn toevlugt naar de inhammen te nemen, alzoo heeft men, in „nood te Lande een Wijck tot sijne nabuijren en verwanten; eene goede menigte van „dewelcken haar selven magtig sijnde te beschermen, een Wijck wordt genoemd."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 294