286
Wij gevoelen, dat er iets oneigenaardigs in ligt, om vooruit te loo-
pen op critiek, welke ten deze liet zij hier aangestipt voorname
lijk van Nederlandsche zijde te verwachten is.
Wij weten, dat het indeelen bij de troepen te Harderwijk uit
sluitend van Indische officieren en minder kader, geen onverdeelden
bijval in Nederland zal vinden. Reeds vernamen wij van een on
zer Nederlandsclie kameraden, dat wij met de door ons voorgestane
Indische africhtingswijze te veel idealiseeren, alsof Nederlandsch
kader niet even goed als Indisch kader, den Indischen soldaat in de
eerste dagen na de indiensttreding zoude weten te oefenen, nu toch
de soldatenplichten in Nederland en die in Indië noodzakelijkerwijs
met elkander veel gemeen hebben.
Wij geven dit voor een groot deel gaarne toe, doch zulks verzwakt
onze bewering niet, dat de africhting te Harderwijk door Indisch
kader minstens genomen even vruchtbaar zal zijn, terwijl ons dan
toch nog altijd overblijft het pleiten op financieel gebied, waar wij
vermeenen aangetoond te hebben, dat hetzelfde aantal officieren, on
derofficieren en korporaals van het Indisch Leger, der schatkist eenige
duizende guldens minder kosten zal dan de thans benoodigde som voor
traktementen, toelagen en soldijen. Daarbij nog lieten wij onaange
roerd de belangen van het Nederlandsche Leger, dat in zijn kader-
nood toch altijd bij verwezenlijking onzer denkbeelden eenige leniging
zoude ondervinden, nu niet langer 17 officieren, 33 onderofficieren en
31 korporaals voor het W erfdepot zouden dienen afgezonderd te worden.
Zoo sukkelt b. v. reeds sedert vele jaren het Nederlandsche Leger
met een aanzienlijk incompleet aan officieren van gezondheid, terwijl
het te zelfder tijd bij het Koloniaal Werfdepot twee militaire doctoren
op een gezamenlijk traktement van f 4600 handhaaft, wier be
zigheden zoo gaarne voor de helft van die som door gepensionnecrde
Indische officieren van gezondheid waargenomen zouden worden.
's Hertogenbosch, J. a. Vink,
25 December 1882. Kapitein der Infanterie.