288
werd daardoor gelocaliseerd. Met het vallen van den avond eindigde
het vuur in de straten. De opstandelingen hielden zich gedurende
den nacht onledig met het barikadeeren van de toegangen tot de groote
moskee E1 e a s a r.
Yan de Fransche zijde trokken de Infanterie-afdeelingen af en be
paalde men zich in de stad tot een regelmatigen patrouillegang.
Bonaparte schreef ter zake aan generaal Bon: „de faire'faire de
nombreuses patrouilles pour protéger les hopitaux et la manutention."
Terwijl dus alles in de stad vrij rustig toeging, zond de opperbevel
hebber nog in den loop van den nacht de Cavalerie, onder bevel van
generaal Dumas, naar buiten, om de woestijn te zuiveren en de Be-
douinen, die hij mocht ontmoeten, terug te drijven.
Ook kreeg generaal Yaux last, om met eenige bataljons Infanterie
de landlieden, die zich bij duizenden vóór de stad vertoonden, af te
wijzen. Door deze maatregelen bleven de insurgenten in de groote
moskee aan zich zeiven overgelaten.
Om hen nu den volgenden dag met kracht in hunne reduitstelling
te kunnen aanvallen, liet Bonaparte om middernacht vier stukken
worpgeschut op de helling van den Mo ka tan, [een berg, welke
Caïro beheerscht] plaatsen. De afstand dezer batterij tot de mos
kee E leas ar bedroeg niet meer dan 400 pas.
Met het aanbreken van den 22™ October trokken, evenals den
vorigen dag, de Infanterie-afdeelingen weder in alle richtingen door
de stad. Op verschillende punten ondervonden zij tegenstand, doch
zij bleven meester van het terrein. Alleen de groote moskee moest
nog veroverd worden.
Bonaparte liet nu de volkshoopen, die er in waren, opeischen,
om de wapenen neer te leggen. Hiertoe liet hij de voornaamste
Scheiks en loden van den Divan in optocht naar de barikaden trekken,
om de insurgenten tot onderwerping aan te manendoch zij werden
met geweerschoten ontvangen.
Deze poging van Bonaparte, om de zaak zonder bloedvergieten
te beslechten, komt geheel overeen met de regelen van het oorlogs
recht, ook thans in gebruik. Doch, wat een gevolg was van men-
schelijkheid en moraliteit, werd door de Mohamedanen niet in dien
zin opgevat. Zij zagen er een bewijs in van zwakte en vrees; het