305
Daarbij komt nog dat de Nederlandsche schutter veel meer dan
de Indische door weersinvloeden gecontrarieerd wordt en Nederland
een militie-, Indië een huurleger heeft, zoodat er zeer veel voor te
zeggen zoude zijn, wanneer omgekeerd de Indische overgangsvoor-
waarden strenger dan de Nederlandsche waren.
Men bedenke tevens bij de beoordeeling dezer aangelegenheid, dat
de 3, het Indische roosschot, binnen eene oppervlakte van 1,6 M2
en de 3, het borstschot in Nederland, binnen eene oppervlakte van 0,8
M2 valt, zoodat de Indische schutter 2 maal meer kans dan de Ne-
derlandsche 'erlangt, om een 3 te schieten.
De Nederlandsche schutter staat voorts op zooveel metersde
Indische op zooveel passen afstand te schieten.
Vergelijken wij thans de 2e oefening der 3e klasse in Neder
land bij de 4e oefening der 3e klasse in Indië, dan ontwaren
wij, dat de Indische schutter (die dan nog niet eens op 200, doch
slechts op 187,5 M. afstand staat te schieten) van de 5 schoten
4 treffers moet hebben, waarvan 3 in de middenschijf, terwijl de
Nederlandsche schutter 5 raakschoten moet hebben, waarvan er 2
in de borst moeten zijn.
Zoo moet de Nederlandsche schutter op 100 M. in de allereerste
oefening van de 5 schoten, alle raak en 3 in de borst hebben,
terwijl de Indische ze mede alle in de schijf dient te brengen,
waarvan er 4 slechts in de middenschijf moeten zijn.
liet spreekt van zelf, dat die Nederlandsche overgangsvoorwaarde
vrij wat moeilijker dan de Indische is, want men vergete niet, dat
de „borst" op eene Nederlandsche schijf slechts 0,8 M2 groot is.
Maandelijksche oefeningen. Vuren in gesloten en verspreide orde.
In het Nederlandsche reglement staat daaromtrent het navolgende
aangeteekend
Het gevecktsschieten bestaat uit:
1°. individueel vuur op onbekenden afstand;
2°. salvo-vuur op onbekenden afstand, en
3°. het eigenlijke gevechtssebieten.
Individueel vuur op onbekende afstanden.
139- Dit vuur treedt in de plaats van een gewone schietoefening
20