317
echter de goede opinie over dien marschvorm grootendeels voortkomt
uit het „met goed gevolg" toepassen bij de wegdekking Mo n tassik-
Toengkoep is iets voorbarigs, daar deze wegdekking, naar ik meen,
nooit ernstig is aangevallen. Het „met goed gevolg" is dus nog niet
gebleken. Lochman v. B. meent toch niet, dat de dekking niet
werd overvallen, omdat men zóó marcheerde en niet anders?
In een werk over Indische tactiek zou de marschvorm bij weg
dekking, bij het geleiden van transporten, bij geheime marschen, enz.
wel in het eerste hoofdstuk voorkomen.
Daarom begin ik maar aanstonds den algemeenen regel te stellen, dat
men bij dekking van werklieden of vivres moet marcheeren nabij datgene
wat men dekken zal, en niet de eene helft der troepen achter het
transport en de andere helft 50 of 100 passen weer daarachter.
Hoofdzaak is hier: dat het transport komt daar, waar het zijn moet;
dus moet alles gedaan worden, om den marsch niet op te houden,
wat men moeilijk kan voorkomen, als alles achteraan marcheert.
Bij geheime of nachtmarschen staat geheimhouding op den voorgrond.
Men vraagt dus aan niemand vóór of gedurende den marsch inlich
tingen en de gidsen licht men uit hun bed, op het oogenblik dat ze
noodig zijn. Het is mij meer dan eens voorgekomen, dat een ge
heime marsch alleen nog maar geheim was voor den troep, die opge
sloten was in de benting. De besproken gids, die buiten de benting
woonde, won narichten in bij zijn kennissen en zoo kwam ik het doel
van den tocht soms te weten van mijn bediende.
Doch niets is volmaakt en zeker niet dit geschrijf.
10 Januari 1883.
Herman.