339
Hoeveel malen wijin onze qualiteit van „postcommandant" vooral
reeds door verschillende autoriteiten zijn geinspecteerdweten we niet.
Hadden we kunnen vermoeden, dat het aantal zóó groot zou zijndan
zouden we er stellig onder de curiosa van ons zakboekje aanteekening
van hebben gehouden.
En dan die gedwongen rol van Logementhouder"! Niet, dat wij de
inspecteurs en hunne adjudanten plus de civiele autoriteitendie wel
eens „voor hun plaisir" meekwamen niet gaarne logeerden en behoorlijk
ontvingen. Yerre van daar! Maar ach! het was zoo kostbaar en het
convenieerde ons zoo slecht. Wij hebben geene andere dan aangename
souvenirs aan den tijd van hun verblijf; maar de naweeën we willen er
liever niet aan denken, vooral niet nu het leed is geleden en we ook
dat zijn te bovengekomen. Maar wèl willen we thans de reeds zoo dikwijls
gemaakte opmerking uiten, dat het toch niet billijk isdat de inspecteurs
zoo véél declareeren en daarentegen zijdie hen moeten huisvesten en
voedengeen cent in rekening mogen brengen.
Voor de civiele ambtenaren zijn die veelvuldige inspecties even bezwarend
als voor ons. Wil de inspecteur, om te bevroeden redenen, liever niet
logeeren bij den te inspecteeren officier [en het ware te wenschen, dat
ieder inspecteur zulks -daar waar mogelijk deed], dan is een der civiele
ambtenaren de gedwongen gastheer.
Zou een van de ambtenaren .bij de Algemeene Rekenkamer niet eens
willen optellen, hoeveel duizende guldens gemiddeld per jaar die inspecties
kosten? Zou hij dan ook de volgende vragen willen beantwoordengaan
al de inspecteurs steeds met de vereischte voortvarendheid te werk? trekt
het eene garnizoen niet meer tot blijven dan het andere? Zijn de zoo
genaamde „koele klimaten" niet juist die, welker garnizoenen den langsten
tijd tot inspecteeren schijnen te vorderen? Zijn de stoomboot-communi
caties in sommige Buitenbezittingen niet oorzaak, dat de inspecteur genood
zaakt wordt, om langer te blijven dan in meer dan één opzicht wenschelijk
is? Wij noemen slechts: 's Lands finantiëel belang, dat toch, dunkt ons,
wel een heel klein beetje in aanmerking mag komenEnz. enz enz.
Ieder onzer kan die vragen met nog eenige vermeerderen.
Wij zijn van meening, dat indien de een of andere „finantiëele specialiteit"
zijne aandacht eens op dit punt wilde vestigen, de resultaten gunstig
zouden zijn, zoowel voor onze noodlijdende schatkist als voor onze niet
gefortuneerde, maar daarom toch niet minder gastvrije officieren en amb
tenaren.
Zouden deze overwegingen op zich zelve reeds voldoende zijn, om tot