- 341 -
of andere bureau zal te vinden zijn. Summa summarum: het nut door
de pr. en oef. afgeworpen, het licht, dat zij ontsteken, bepaalt zich tot
een zeer engen kring en de B. O. dragen weinig bij, om dien kring te
verruimen.
Yerre van ons, hier na te gaan, of bij het samenstellen en uitgeven
der onderwerpelijke overzichten meer ijver of voortvarendheid zou kunnen
worden betracht. Het is ons totaal onbekend, of de kapitein-of luitenant-
adjunct, bij het Hoofdbureau der Artillerie, daarmede belast, zich in
genoegzame mate onverdeeld aan dien arbeid kan wijden.
Noch in gissingen, noch in wenschen hieromtrent willen wij ons begeven.
Maar het volgende weten wij wel. Niets verzet er zich tegen,
dat zoodra de verslagen der pr. en oef., door de leiders daarvan opge
maakt, voldoenden tijd aan het Hoofdbureau zijn verbleven, om den Chef
van het wapen in staat te stellen, er het noodige gebruik van te maken, zij
aan de verschillende commandementen en batterijen worden toegezonden.
Aldaar moeten zij den officieren voor een bepaalden tijd worden afgestaan,
terwijl menige commandant ze uitstekend geschikte onderwerpen zal bevin
den, om op de wetenschappelijke bijeenkomsten door zijne ondergeschikte
officieren te doen behandelen.
Dat die verslagen alsdan nut zullen stichten en belangstelling opwekken,
is niet te loochenen. Een voorbeeld zal dit nader duidelijk maken.
Telken jare worden door twee veld- en twee bergbatterijen groote marschen
naar de schietterreinen in de Banjoemaas en in de Preanger-regentschappen
gemaakt en aldaar oefeningen in het scherpe vuur gehouden; het laatste
insgelijks door eene derde bergbatterij, maar in de onmiddellijke nabijheid
harer standplaats. De commandant van eene dier batterijen heeft het
verslag der door hem geleide oefeningen ingediend en daarna de betrek
kelijke op- en aanmerkingen van den Chef van het wapen ontvangen.
Moet het nu niet voor dien kapitein van het meeste nut zijn, ook eens
te weten, hoe de andere leiders hunne taak hebben opgevat en volvoerd
zal hij in hunne verslagen niet zeer veel belang stellen; moeten die hem
niet eene rijke bron van leering zijn, hem duidelijk aantoonende, in welke
opzichten hij door anderen overtroffen werd en zich zeiven heeft aan te
vullen Wellicht zal de een of ander ons tegenvoeren, dat die verslagen
wel eens het bewijs afleggen van de mindere bekwaamheid van hun steller,
tevens leider der oefeningen, en dat de krijgstucht niet bevorderd wordt
door het werk van den meerdere aldus aan de critiek van een jongeren
kameraad over te geven. Voor ons heeft dat argument niet de minste
waarde en eene krijgstucht, die zich gronden moet op het angstvallig