348
Een der laatste mailcouranten bracht het bericht, dat er bij de Infan
terie in Nederland 95 luitenants ontbreken; derhalve kunnen die beide
Hoofdcursussen, zelfs met 20 cadets per jaar van de Academie, te nauwer-
nood het incompleet van het Nederlandsche Leger aanvullen, en
mag het Indische Leger geen groot contingent van die Hoofdcur
sussen verwachten. In December 1882 zijn dan ook slechts 8 onder
officieren van de Hoofdcursussen tot 2en Luitenant bij het Indische
Leger benoemd, terwijl er volgens het Koloniaal Verslag van 1882 18
plaatsen waren opengesteld.
Zijn onze inlichtingen juist, dan heeft de Infanterie van het Indische
Leger jaarlijks ten minste 70 luitenants noodig.
Door de K. M. Academie zullen gemiddeld 20, door de Hoofdcursussen
in Nederland misschien 10 dezer vacaturen worden aangevuld; zoodat
de Militaire School te M e e s t e r - C o r n e 1 i s in de 40 nog ontbrekende
plaatsen moet kunnen voorzien.
Aan dezen eisch zal die inrichting volgens de nieuwe legerformatie
niet kunnen voldoen, want 140: 4 35, waaronder nog de aspirant
kwartiermeesters zijn begrepen. Dus zelfs, als geen enkele der 140 leer
lingen van Cursussen en Militaire School mislukt, kan men ten hoogste
op 30 Infanterie-officieren per jaar rekenen. Bijlage D van het Koloniaal
Verslag van 1882 leert ons, dat werkelijk van 18771881 bij de Infan
terie gemiddeld per jaar 30 onderofficieren tot officier bevorderd zijn;
en in Juli 1882 werden 29 leerlingen van de Militaire School tot 2en Luite
nant benoemd.
Uit dit alles blijkt overtuigend, dat aan de Militaire School te Me es
ter-Co melis een grooter aandeel in de officiersvorming voor de In
fanterie van het Indische Leger is toegedacht dan aan de K. M.
Academie en de Hoofdcursussen in Nederland, en dat er dus geen
enkele geldige reden kan worden aangevoerd, om haar in haar leeraars-
personeel zóó verre ten achter te stellen als bij de nieuwe leger
formatie is geschied. Tevens blijkt, dat een getal van 140 leerlingen,
over vier studiejaren verdeeld, niet voldoende is, om in de normale
behoeften der aanvulling te voorzien.
19 Februari 1883.
X.
Wordt vervolgd.)