367 straffen moesten eigenlijk geheel overbodig zijn. Op den voorgrond stel ik dat: Een officier zijn pligt moet betrachten uit liefde voor zijn eervollen stand, uit een diep geworteld gevoel van pligtbesef, uit een voortdurende, naauwgezette opvatting van den eenmaal onder ons heilig Vaandel afgelegden eed, en niet uit vreeze voor berispingen, arrest of provoost! De thans bestaande strafbepalingen voor officieren acht ik: onbil lijk en onregtvaardig in hare toepassing, ondoelmatig in hare gevol gen, hoogst vernederend voor het prestige van den eervollen officiers stand, en „last not least" zeer goed door andere correctieve middelen te vervangen. Ik wil trachten deze vierledige stelling te bewijzen; althans, op goede gronden te motiveeren. Ik zeide: onbillijk en onregtvaardig in hare toepassing, omdat, alhoewel duidelijk is voorgeschreven, dat die straffen gelden voor Of ficieren van allen rang, dus ook voor Opper- en Hoofd-Offieieren, zoo mede dat onvermijdelijk bestraft moeten worden „de geringste nalatighe den of misslagen, zooals ook der personen welke dezelve bedreven heb ben," dus ook alle nalatigheden en misslagen van Opper- en Hoofd officieren, die liefelijke arrest en provoost straffen nogthans bij uitzondering worden toegepast op subalterne officieren. Deze worden daarmede met kwistige hand bedeeld, en, behalve dat een hoogst enkele keer een Hoofd-Officier met gewoon of nog zeldzamer met streng arrest werd bestraft, schijnt artikel 28 van het R. v. Kr. niet te bestaan voor Generaals, Kolonels, Luitenant-Kolonels en Majoors, maar alleen voor Kapiteins, le en 2e Luitenants; maar die profiteren dan ook daarvan in dubbelen mate, zeker bij wijze van compensatie. Nu zegge men niet dat die hooger geplaatste Officieren zich nimmer strafschuldig maken! Minder, veel minder dan subalterneofficieren is aan te nemen, ook door hun rijperen leeftijd, en wijl men alleen de élite der Ka piteins tot Majoor bevordert, maar nimmer, dat is te sterk gesproken. Het zijn óók menschen, en zij zijn dus óók onderhevig aan men- schelijke zwakheden, tekortkomingen en misslagen, dewelke „on vermijdelijk" bestraft moeten worden. Bovendienging men uit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 378