386
Van volle teugen, te verheugen over zijne gelukkige lotswisseling.
Hij, die nog voor weinige dagen in ernstige eerbiedige houding
opzag tegen ieder officier, treedt nu als lid in den kring zijner
voormalige strenge superieuren, hij wordt door hen gul en kameraad
schappelijk ontvangenen gevoelt dikwerf over deze plotselinge
lotswisseling, die plotselinge groote verbetering zijner maatschappe
lijke en vooral zijner militaire positie eene wellust, eene „Wonne",
dikwerf zelfs een overmoed, die alle gedachten aan bezadigdheid of
bezonnenheid uitsluiten. De beker gaat lustig rond, menig ver
trouwelijk somtijds zelfs al te overmoedig woord wordt dan gespro
ken, en heeft veelmalen ernstiger gevolgen dan men vermoedde of
wenschte
Wie toch zoude onder zóódanige, hoogst verleidelijke omstandig
heden ernstig, deftig en bedaard kunnen blijven? Wie zich schuw
terugtrekken, wanneer aan tafel duchtig aan Bacchus of Cambrinus
wordt geófferd? Wie zich onttrekken, wanneer daarna kaart of dob
belspel begint? En wie eindelijk de moreele kracht bezitten, om te
genstand te bieden aan de verleiding, wanneer, na het eindigen van
zóó'n kostelijken dag, het denkbeeld wordt gëopperd, ook eens aan
Venus zoete offers te gaan brengen
Op deze wijze is voor velen, niet alleen de dag hunner aanstel
ling, maar ook nog vele latere dagen voorbijgegaan!
Niet nu dat een jong officier ernstig geposeerd blasé moet wezen!
NeenHij geniete met volle teugen van zijne jeugd en zijne
vrijheid; als een waar kosmopoliet gevoele hij zich in elk nieuw
garnizoen, in elke nieuwe omgeving dadelijk op zijne plaats, en
denke met Göthe:
„Heute gibt is keinen Noth",
„Weisze Madchen und schwarzes Brod",
„Morgen gibt's ein ander Stadchen",
„W eiszes Brod und schwarze Madchen".
Het is waarlijk of Göthe hier gedacht heeft aan de positie van
den officier, die van het Nederlandsche bij het' Nederlandsch-Indische
Leger wordt overgeplaatst!
Niet dus, nogmaals, dat de jonge Luitenant een druiloor, een
droogpruimer een akelig vroeg-rijp-vroeg-rot-oud-mannetje behoeft