LOSSE GEDACHTEN OYER BEVORDERING VAN OFFI
CIEREN IN DEN VREEMDE EN BIJ ONS.
Mogen bij militie- en kaderlegers de vigeerende wetten omtrent
militie en schutterij als de voornaamste legerordonnanties worden be
schouwd en, als een gevolg hiervan, de denkbeelden deswege van de
bij die legers dienende officieren eene eerste plaats innemen bij hunne
studie over de middelen tot verbetering en volmaking dier wetten
niet alzoo geldt zulks een Leger als het Indische, waarvan de aan
vulling der soldaten ter plaatse hoegenaamd niet in het maatschap
pelijk leven grijpt.
Bij het Indische Leger bovendien heeft men voor de helft der totale
sterkte te doen met de aanwerving van een element, het Inlandsche,
waarvan de stof zoo ruim voorhanden is, dat deze ons wel nimmer
in den steek zal laten, zoodat voor den Indischen officier in bedoelde
richting tot studie alleen nog overblijft de quaestie der Europeesche
werving, die, onder oppertoezicht van den Nederlandschec oorlogs
minister, geheel in het moederland pasklaar gemaakt wordende, hem
Indisch man evenmin bijzonder tot overdenken pleegt te prikkelen.
Geheel anders is het bij den Indischen officier met het stelsel van
bevordering, dat hem zéér na aan het harte ligt.
Is aan die belangstelling eigenbaat niet vreemd een zéér ver
geeflijke zaak voor een ieder, die niet om niets zijn vaderland verlaat,
ten einde zijne beste levensjaren in den vreemde te slijten puur
egoisme alléén kan het niet zijn, zoolang ook de Indische officier
bij onrecht gloeit, dat zijnen kameraden treft, bij onbillijke bejegening,
welke hij neven zich ziet plaatsvinden.
Desalniettemin is de Indische militaire journalistiek niet rijk te
noemen aan geschriften betreffende dit hoogst belangrijk onderwerp.
Men versta ons wel.
In de laatste jaren werd, het is waar, menige pen geroerd, om de