409
der gelijktijdige pensionneering geschiedt de bevordering bij keuze.
Bij de artillerie en genie geschieden, om zoo te zeggen, alle bevorde
ringen in bedoelde rangen naar anciënniteit.
Luitenants en kapiteins der infanterie en cavalerie (en na 1
Januari 1887 ook bij de artillerie en genie) kunnen na hun 40ste, ma
joors na het 48ste, oversten en kolonels na het 55stc levensjaar geene
verdere bevordering meer maken.
Nog is bepaald, dat luitenants, die binnen den tijd van zes jaar
na hunne benoeming niet met goed gevolg het examen voor den ka
piteinsrang afgelegd hebben, uit het leger verwijderd worden.
Het Pruisische Leger.
Bevordering bij keuze komt zeer weinig voor, alleen in zeldzame
gevallen, wanneer een officier den cursus bij de Kriegs-Akademie
met goed gevolg doorloopen en daarna eene beproeving bij den gc-
neralen staf met glans doorstaan heeft.
Dewijl echter de bevorderingen in de subalterne rangen korpsge-
wijze plaatsvinden, kan de promotie op willekeurige wijze vertraagd
en versneld worden door eenvoudige overplaatsing bij een ander le
gerkorps.
Nog enger is de promotie beperkt bij de infanterie, waar de be
vordering tot en met majoor zelfs regimentsgewijze plaats heeft. Van
verplichte examens voor hoogere rangen is geene sprake, dan alleen
bij de artillerie en genie, om in den kapiteinsrang te komen. Ge
woonlijk verblijft de Pruisische officier zeer lang in den luitenants
rang, zoodat zijne loopbaan zich eerst teekent, wanneer hij ongeveer
den 40-jarigen leeftijd bereikt heeft.
Ten einde zich eenig denkbeeld te vormen van den gang der be
vorderingen in Pruisen zij vermeld, dat de oudere generaals, die betrek
kelijk het snelst bevordering maakten, gemiddeld gediend hebben: 18
jaar als luitenant, 4 als kapitein, 3 als majoor, 2 als luitenant-kolo
nel en 7 als kolonel. Van de 18 luitenantsjaren werden er ge
middeld 14 in den rang van tweeden luitenant doorgebracht.
Het Oostenrijksche Leger.
Volgens de wet van December 1875 kan geen kapitein voor den