411 juister het denkbeeld weergeeft, de bevordering naar verdienste bij het aanvullen van hoofdofficiers-betrekkingen, terwijl die naar ouderdom van rang meer bijzonder in de le luitenants- en kapiteins-betrekking wordt toegepast. Uit den aard der zaak moeten de over den officier op gezette tij den uit te brengen rapporten, gedragslijsten, of hoe men die schrif turen ook noemen wil, uitmaken, of de aan de beurt tot bevordering zijnde officier al dan niet wegens ongeschiktheid voor den naast volgenden hoogeren raug moet worden gepasseerd. Niet bij alle legers wordt daartoe op dezelfde wijze te werk gegaan. Zoo treft men in sommige rijken, b. v. in Italië, aan eene collegiale behandeling der conduitelijsten, indachtig aan het feit, dat gelijken, zoo al niet ondergeschikten, meestal voor de scherpste en meest juiste beoordeelaars mogen gehouden worden. Denkt men zich een stap wijder in Italiaansche richting, ontdoet men zich wel van het collegiale, doch niet van hot gemeenschappelijk overlegdan vinden wij zoodanige beoordeeling van officieren be paaldelijk aanbevelenswaard. Onderstelt men- namelijk de luitenants beoordeeld na voorafgaand overleg en in den zin van het resultaat van dat overleg tusschen kapiteins en bataljonscommandant; de kapiteins, na overeenstemming in schatting tusschen de hoofdoffi cieren van hetzelfde wapen in hetzelfde garnizoen, de majoors en luitenant-kolonels na bespreking tusschen den kolonel en zoo deze er is, gelijk te Batavia, den generaal-majoor (1), dan zal de betrek kelijke en volstrekte waarde van de beoordeelde officieren zeker beter uitkomen, dan wanneer die beoordeeling slechts van één persoon is uitgegaan. In den regel toch weet de kapitein beter dan de bataljonscom mandant den luitenant te beoordeelen, ook dengeen, die niet onder 's kapiteins onmiddellijke bevelen dient, doch met wien hij niettemin vaak bij exercitiën en politiediensten in aanraking komt. (1) Wij noemen dien generaal-officier, die voorzeker te veel werk bij zijn de* partement vindt, om zich bovendien met den dienst der bataljons te Batavia te kunnen bezig houden, hetgeen intusschen o. i. niet belet, dat hij buiten den dienst zeer wel die hoofdofficieren kan leeren kennen en beoordeelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 422