414 Men denke eens aan het kleine legertje adjudanten, dat in iedere armee aanwezig is en aan bijzondere vooringenomenheid van vele chefs voor die categorie officieren. Het is op grond van al deze overwegingen, dat wij niet aarzelen, als onze meening uit te spreken, dat de bevordering bij keuze voor het Indisch officierskorps zoo al niet geheel verworpen, dan toch stellig binnen zulke enge grenzen beperkt behoort te worden, dat de Regeering slechts in uiterst zeldzame gevallen de bevoegdheid hebbe, daarvan gebruik te maken. Zooals trouwens de bepalingen dienaangaande in de Indische rege ling op de bevordering der officieren zijn geformuleerd (1) en daarvan in de laatste 25 jaren een hoogst sober gebruik is gemaakt, geloo- ven wij, dat de Indische officier om het zoo eens uit te drukken daaromtrent niets voor te stellen heeft, hetzij dan tot verscherping der betrekkelijke artikelen, dan wel tot algeheele wegneming er van. Omtrent de andere wijze van bevorderen, die naar anciënniteit d. i. het bevorderen in volgorde der data van benoeming met terzijde- lating der ongeschikten, zouden wij eene wijziging in de bestaande voorschriften bepaald gewenscht achten. Naar het ons voorkomt heeft de bataljonscommandant bij het Indische Leger te veel stem in het kapittel. Het onbekwaam verklaren toch hangt uitsluitend van zijne meening daaromtrent af. Wel is waar bestaat de mogelijkheid voor de luitenants en kapiteins, dat de afdeelingscommandant het oordeel van den majoor niet wenscht te onderschrijven, doch deze kans is zoo uiterst gering bij de weinige aanraking, die de afdeelingscommandant met den subalternen officier (1) Bij keuze zal worden bevorderd ter belooning: 1°. van een schitterend wapenfeit of van eene uitstekende militaire daad en 2C. van buitengewone militaire talenten, gebleken uit daden en geschriften, gepaard aan uitstekenden dienstijver en een loffelijk gedrag, waardoor geacht wordt zekerheid te bestaan, dat de betrokken officier bijzondere geschiktheid bezit, om in hoogere rangen den lande belangrijke diensten te bewijzen. Eene dusdanige bevordering kan echter niet geschieden, dan na eenen dienst in Nederlandsch-Indië van ten minste vijf jaren in den rang van luitenant, drie jaren in dien van kapitein en twee jaren in iederen hoogeren rang.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 425