423 geweest, die den Legercommandant eene verhandeling heeft aange boden Op grond van al deze overwegingen achten wij het bepaaldelijk heilzaam, dat eene krijgsschool, zij het ook in Nederland, gelegenheid verschaft, om de leergierige officieren van de tragen van geest te on derscheiden; al zouden wij ook daarbij wenschen, dat niet alleen die krijgsschool doch ook het Indische Leger in eigen boezem daartoe gelegenheid aanbood; dat dus de officier niet per se naar den Haag zou dienen te reizen, om in zijnen studielust en ijver gewaardeerd te worden. Daartoe beginne iedere korpschef aan den werkzamen officier de hand te reiken, om dezen geleidelijk te doen ontwikkelen en stelle het Krijgs- bestuur zich ten plicht, om in algemeenen zin de vorming van het officierskorps door practische, juiste maatregelen te leiden. Wat tot heden toe in die richting gedaan werd, is bitter weinig. De gelegenheid, welke thans den Indischen officier geschonken wordt, om aan de krijgsschool zich verder te bekwamen, is half-Neder- landsch werk, dat half op Nederlandsch-koloniaal-ministerieel initia tief is op touw gezet. Hoe verdienstelijk die ministerieele bemoeiing op zich zelve beschouwd ook zij, het is en blijft eene schreeuwende anomalie, dat, bij een korps van ongeveer 1600 officieren, hij, die zich onder leiding verder bekwa men wil, zich daartoe naar 'sGrravenhage moet begeven. Zulk een hulpbehoevende toestand is alleen in den Nederlandsch- Indischen archipel bestaanbaar. De nadeelen daaraan verbonden zijn o. a., dat ieder Indisch offi cier, die niet aan de krijgsschool heeft gestudeerd, in vervolg van tijd door het vulgus humanum zal worden aangezien als de restdie niet studeert. Bij het Nederlandsche'Leger is dit geheel anders. Daar toch be hoort de officier zoo menigmaal van zijnen lust en aptitude tot wer ken blijk te geven, dat hij bij zijnen bataljonscommandant volstrekt niet een brevet van de krijgsschool te vertoonen heeft, wil hij zich we tenschappelijk naar behooren doen waardeeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 434