440
Gehoord den Advocaat-Fiscaal ia zijne schriftelijk medegedeelde
consideratiën en advies;
Gezien de verdere stukken van den processe;
Overwegende, dat de krijgsraad ten aanzien der strafreden ten on
rechte in deze verschil gezien heeft in oneerbiedigheid en ongepastheid,
daar toch een militair, die zich jegens zijn superieur eene ongepastheid
veroorlooft, daarbij steeds den verschuldigden eerbied uit het oog
verliest en daardoor per se oneerbiedig wordt;
dat reclamant den verschuldigden eerbied onbetwistbaar uit het oog
heeft verloren in zijn schrijven dd°o. a. in punt H,
waarin hij in eene beoordeeling treedt van de handelingen van zijn
superieur en die qualificeert;
Overwegende, dat echter niet uit het oog mag verloren worden, dat
het schriftuur eene bekendstelling betreft van bezwaren en van gekrenkt
gevoel over ondervonden bejegening van den superieur;
dat bij zoodanig schriftuur de handelingen punt voor punt dienen
besproken te worden en het zeker niet ieder gegeven is, zich daar
bij binnen de grenzen te houden;
dat immers hij bereids tot tweemalen toe op gepaste wijze had
getracht, het oordeel van zijn superieur ten aanzien van een paar
punten te wijzigen en die missives onbeantwoord waren
dat, in het ambtelijke zoowel als in het particuliere, het opzettelijk
niet beantwoorden van gedane verzoeken of andere schrifturen als
strijdig met de vormen en krenkend wordt aangemerkt;
dat dit stilzwijgen niet alleen zijne gemoedstemming moet hebben
opgewekt, maar hem ook in den waan moet hebben gebracht, dat
zijne vroegere geschriften niet zóó duidelijk waren gesteld, dat zij
den gewenschten indruk teweegbrachten, waarom hij er blijkbaar
is toe overgegaan, om punt voor punt duidelijk en klaar te behandelen,
zoodat hij geacht mag worden in deze te zijn geprovoceerd:
dat, op grond van het overwogene, de straf van„acht dagen gewoon
arrest", niet te licht is en de dispositie alleen ten opzichte van de straf
reden behoort te worden verbeterd;
Overwegende wijders, dat ten onrechte de krijgsraad den reclamant
wegens de wijze, waarop hij zijne bemerkingen tegen do verklaringen
van den„zijn meerdere in rang", maakte, naar den discipli-