stellig uitliet omtrent de voorschriften, rakende het bewijs der misdaden. Yeele'er zijn wij geneigd aan te nemen, dat de Wetgever uitdruk kelijk verlangt, dat bij uitzondering en dus alleen ten aanzien der bewijsteerde beginselen van het Algemeene Recht zouden gelden in de wijze, waarop het militair strafproces gevoerd wordt. Waar wij, onder verbetering, aan dit beginsel vasthouden, zal het duidelijk zijn, dat wij geene groote ingenomenheid betoonen met de wijze, waarop wij begiftigd zijn met de regeling der proces voering in reclameaangelegenheden over opgelegde straffen. Wij staan intusschen voor het feit, dat de Alg. Order No. 10 van 1874 sinds ettelijke jaren wordt toegepast. Niet lang geleden, immers bij K. B. dd. 19 November 1880, No. 19, werd aan haar bestaan herinnerd, door eenige harer bepalingen te wijzigen, en werden wij door de laatste zinsnede van dat besluit overtuigd, dat vooralsnog niet te verwachten is, dat die Algemeene Order voor eene wettelijke regeling zal plaats maken. Nu de jurisprudentie van ons Hoog Militair Gerechtshof als geves tigd mag beschouwd worden, dat het proces in reclamezaken, zooals het thans plaats heeft, wettig is, hebben wij ons voorgenomen, de bepalingen der twee door ons genoemde Koninklijke besluiten te be spreken. Het eerste artikel der A. O. No. 10 van 1874, zooals het gewijzigd is bij de A. O. No. 12 van 1881, luidt thans: „Een gearresteerde, die zich over zijn arrest, of een gestrafte, die „zich over de hem opgelegde straf bezwaard acht, kan daarover mon- „deling of schriftelijk zijne klachten inbrengen bij den chef, die „onmiddellijk gesteld is boven dengene, die het arrest of de straf „heeft bevolen, en zoo hij door dezen wordt afgewezen, zelfs ver doeken, dat de zaak door den krijgsraad worde onderzocht. „Deze klachten kunnen door den gearresteerde onmiddellijk na zijne „arrestatie en door den gestrafte na het ondergaan der geheele straf „worden ingebracht. „Driemaal vier en twintig uren ua zijne arrestatie of driemaal vier „en twintig uren, nadat hij zijne straf in haar geheel heeft ondergaan, „worden geene klachten meer aangenomen." In de eerste plaats bevreemdt het ons, dat bij de wijziging van de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 482