476 Wanneer hij dan, na minstens 4, vaak echter na 6 tot 12 of meer maanden, zijne reclame inbrengt, zal het niet tot de zeld zaamheden behooren, dat de strafoplegger zich de juiste toedracht der zaak niet meer herinneren kan, en getuigen, zoowel a charge als a décharge niet meer aanwezig zullen zijn, hetzij door over plaatsingen, vertrek naar Europa, veroordeeling, overlijden, enz. Het zal dan dikwijls zeer moeilijk zijn, de reclame te onderzoe ken en recht te doen. Ivlagers, die zich in een strafcursus bevinden, worden, zoodra hunne reclame voor den krijgsraad dient, in de politiekamer opge sloten (vide art. 2, derde alinea, der besproken Alg. Order). Wij gelooven, dat hier bedoeld wordt, dat militairen in een straf cursus geplaatst, aan wie gedurende dien straftijd eenige andere straf wordt opgelegd, die zij vermeenen mochten niet te hebben veuliend, ter zake reclameerende en verzoekende, om voor een krijgsraad terecht te staan aan een zwaarder praeventief arrest zullen onderworpen worden dan de gewone militairen. Maarhoe zal een krijgsraad met juistheid kunnen be- oordeelen, of de man, die, in een strafcursus geplaatst, over eene hem opgelegde straf reclameert, al dan niet te zwaar gestraft is, wanneer de krijgsraad niet aanneemt, dat de plaatsing in de 2« klasse van M. D. ten rechte heeft plaats gehad! Er moet toch verondersteld worden, dat de artikelen 53 en 54 van het Regl. van Kr. bij de toepassing der straf behoorlijk in het oog gehouden zijn, en dat een militairdie zich in een strafcursus be vindt, daarom zwaarder gestraft wordt voor een zelfde feit dan een gewoon militair. En wanneer een zoodanige reclamant door den krijgsraad wordt afgewezen, en later over de plaatsing in de 2e kl. van M. D. recla meerende in het gelijk wordt gesteld! Zou hieruit dan niet blij ken, dat de eerste dispositie door de laatste van nul en geenerlei waarde is, en dat de straffen gedurende den 2e-klasse-tijd opge- legd, alle zonder onderscheid als te zwaai' behooren geroijeerd te worden. Ook daaromtrent hadden wij eenige aanwijzing in de A. O. No. 10 van 1874 mogen vinden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 487