477
Al het aangevoerde leidde ons er toe, de wenschelijkheid te be-
toogen, om het recht van reclame over plaatsing in de 2« klasse
van M. D. toe te laten, wanneer reclame daarover wordt ingebracht
uiterlijk driemaal 24 uren, nadat eenig militair van zoodanige plaat
sing kennis bekomten tevens te bepalen, dat na dezen termijn
de reclame niet meer zal worden aangenomen.
Wanneer men liet tweede artikel der aangehaalde Alg. Order
heeft doorgelezen, dan ontwaart men, dat dit artikel, verre van zich
te beperken tot wijziging der artikelen 15, 16, 17 en 18 der R. L.,
meer artikelen dier Kechtspleging aanrandt.
Met terzijdestelling toch van de artikelen 55, 160 en 161 der R. L.,
waarbij bepaald is, dat het niet volstrekt noodig-is, dat een beklaagde,
gedurende den loop van een tegen hem gevoerd wordend proces
praeventief arrest behoude, bepaalt het bewuste art. 2, dat het arrest
gehandhaafd wordt in reclame-processen tot aan de eindbeslis
sing van het Hoog Militair Gerechtshof toe.
Dat in reclamezaken plaatselijk militaire commandanten, op voorstel
van officieren-commissarissen belast met het onderzoeknoch de
krijgsraden zeiven ontheffing mogen verleenen van het voorloopig
arrest, vinden wij onbillijk. Wij wijzen er op, dat ongereglementeerd
gebleven is, hoe gehandeld moet worden met een reclamant, wiens
diensttijd geëindigd is, vóór dat de krijgsraad of het H. M. G. in
zijne zaak heeft gedisponeerd. Moet het arrest opgeheven, de man
met paspoort of gagemeut afgaan, of in dienst gehouden worden, tot
dat de geapprobeerde krijgsraads-dispositie bekend en ten uitvoer
gelegd is?
De zucht, die zich alineer en meer openbaartom zich met reclames
over straffen tot de krijgsraden te wenden, wordt door de Alg.
Order N. 10 van 1874 niet beteugeld. Wij zullen de laatsten zijn,
om die zucht in bescherming te nemenwij veroordeelen het, dat
men zich lichtvaardig over ondergane straffen bezwaard acht, en zou
den de zwaarste straffen willen toegepast zien, daar waar eene klacht
ongegrond en lichtvaardig wordt bevonden. Maar zoolang het recht
van reclame wordt gegund en erkend, zoolang behoort o. i. dat recht
met geene doode letters beschreven te zijn.
De inquisitoriale bepalingen der besproken A. O. zijn niet bij machte.