DE INVLOED VAN DE HOEDANIGHEID VAN HET OOG
OP DE JUISTHEID BIJ HET RICHTEN.
(Met eene plaat
Reeds in de 9e Aflevering van den vorigen jaargang wees ik er
op, hoezeer op de waarneming der schoten door vele omstandigheden
belangrijken invloed wordt uitgeoefend. Dat er even belangrijke
imloeden zijn, die de juistheid van het schot zelve beheerschen, zal
lichtelijk door een ieder worden ingezien. In hoeverre echter daar
onder de hoedanigheid van het oog des richters een voorname plaats
bekleedt, is wel de overweging waard.
Aan een Oostenrijksch officier Roksaudic -die zich in deze rich
ting vele en nauwgezette studiën heeft getroost, zijn wij belangrijke
ophelderingen verschuldigd, en ik vermeen dat het van eenige waarde
kan zijn, enkele aanteekeningen uit zijne studiën hier te vermelden.
Daarbij wordt op den voorgrond gesteld, dat hier uitsluitend die
afwijkingen zullen worden besproken, welke alleen in het oog haar
oorzaak vinden.
Gewoonlijk pleegt men de afwijkingen, die de richtlijn met de wis
kunstig juiste richting heeft, en wier oorzaken in het niet behoorlijk
werken van het gezichtsorgaan liggen, met den algemeenen naam van
„Richt foutenaan te duiden.
De richtfouten laten zich onderverdeelen
1. In zulke, waarbij de afwijking tusschen het verkregen en het
beoogde trefpunt (mikpunt) bij ieder schot zoowel in grootte als
richting veranderen kan. In het algemeen veroorzaken zij een
vergrooting van het trefferbeeld.
2. In zulke, die een constante afwijking naar gelijke zijde en van
nagenoeg gelijke afmeting veroorzaken, waarbij dus het geheele
trefferbeeld naar ééne richting wordt verschoven. De afwijking
van het gemiddelde trefpunt van dit beeld uitgedrukt in zoo
genaamde parallelle breedte- en hoogteafwijking duidt dan de