494
grootte aan van den invloed dezer oorzaken. Door een behoor
lijk gekozen mikpunt, dan wel door een overeenkomstig gewijzig
de opzethoogte, kunnen deze fouten gemakkelijk onschadelijk worden
gemaakt.
De onder 1 aangegeven Richtfouten kunnen door ieder oog worden
begaanhare grootte is afhankelijk van de hoedanigheid van het
oog. Om met juistheid te beoordeelen, hoe groot deze fouten kunnen
zijn, is het goed, zich eerst duidelijk de richtwijze voor den geest te
brengen.
Hierbij wordt steeds aangenomen, dat een vizierkeep tot het aan
geven van het achterste, een vizierkorrel van het voorste richtpunt
dient, terwijl voorts wordt verondersteld, dat steeds het richten met
gestreken korrel moet plaats hebben.
Bij het richten moet het oog zich dus eerst zóó stellen, dat de kor-
relpunt juist in het midden van de bovenste horizontale zijde ab
van de driehoekige inkeping (abc) komt. (fig. I.)
Alsdan bevindt het zich in de richtlijn en moet trachten daarin
zoolang met juistheid te blijven, totdat ook deze op het mikpunt
is gericht, en dus ook dit punt met m samenvalt.
Er moeten dus drie verrichtingen plaats hebben, wier onzuivere uit
voering tot afwijking van de richtlijn aanleiding geefta. het „oog in
de richtlijn brengenen b. richtlijn en mikpunt juist ineenbrengen"
zijn van optischen, c. „het oog rustig in de richtlijn houdenvan
mechanischen aard.
a. Fouten bij het brengen van het oog in de richtlijn.
Wanneer het oog zich niet juist in de richtlijn bevindt, begaat men
een zoogenaamde parallactische fout. Deze is zijwaarts van het door
de richtpunten gaande verticale vlak kleiner, dan boven of beneden
het door ab (fig. I.) gaande horizontale vlak. Hier moet dus ook
tusschen breedte- en hoogteafwijking onderscheid worden gemaakt.
Opdat het oog zoo juist mogelijk in het door de richtlijn gaande
verticale vlak gebracht worde, verdient het aanbeveling na te gaan»
of de beide driehoeken mfb en mda, die het door de korrel
niet gevulde gedeelte van de vizierkeep voorstellen, juist gelijk schijnen.