522
onteerend bhjfven beschouwen, derhalve rehabilitatie alsdan noodig is
ook tot herwinning van de burgerlijke eer. Daarvan evenwel kan
eene ongerijmdheid het gevolg zijneen soldaat wordt, wegens een
zwaar misdrijf, veroordeeld tot de straf des doods met den kogel.
Die straf is niet onteerend, en de soldaat zou als man van eer sterven.
Hij vraagt gratie, en zijne doodstraf wordt veranderd in kruiwagen-
straf. Hij, wien dus een niet-infamante straf werd opgelegd, zal
nu, uit bijzondere genade, een wèl-infamante straf moeten ondergaan.
Len militair van het garnizoen te Maastricht, die, tijdens de Belgische
revolutie, tot de straf met den kogel verwezen was, en wiens straf,
door gratie, in kruiwagenstraf veranderd was, heeft dan ook tegen
die gratie geprotesteerd, en de voorkeur er aan gegeven, om eervol
als militair te sterven, boven een niet eervol leven, als vervallen
verklaarde. Het request, dat hij te dien einde indiende, werd echter
afgewezen, en de kruiwagenstraf tegen hem ten uitvoer gelegd.
Thans, van af van den eersten Maart jl., is het Koninklijk besluit
dd. 13 October 1882 (Ind. Staatsblad 1883, N° 54) uitvoerbaar
verklaard in Nederlandsch-Indië, en de kruiwagenstraf, in het Crimi
neel Wetboek voorkomende, afgeschaft en vervangen door militaire
gevangenisstraf van een tot vijftien jaar, en vervalt van zelf de vraag,
ot kruiwagen al dan niet eene onteerende straf is.
Wij eindigen met den wensch, dat mocht de ondervinding, in
ISederlandsch-Indië thans reeds opgedaan, ons geleerd hebben, dat
ook de doodstraf hier geen recht van bestaan meer heeft, het Ne-
derlandsch-Indische Leger die kapitale straf kan missen, dan haaste
men zich, om met den meesten spoed die straf uit het Crimineel
Wetboek te doen verdwijnen, doch men bewere niet langer, dat
de wettelijke afschaffing geen haast heeft en dat door het recht
van gratie de feitelijke onbruik voldoende is, welk recht niet bestemd
is, om gebreken van de wet te genezen, die de wetgever alleen kan
wegnemen, daar immers de feitelijke niet-toepassing van verbindende
wetsbepalingen den eerbied voor de wet ten zeerste ondermij ut, die
bij ieder, niet het minst ook bij de militaire macht, behoort te worden
levendig gehouden.
Is de tegenwoordige toestand der maatschappij, hoofdzakelijk die
der militaire, der Regeering nog niet rijp genoeg voorgekomen, om tot