537
nen voldoen, doch een goed aangevoerde aanval wordt niet afgewe
zen door een buitengewoon aantal schoten, maar wel door groote
toegebrachte verliezen.
Bovendien heeft elk soldaat zenuwen en maar een zeker arbeids
vermogen en heeft dus» het snelle vuren, in verband met de resul
taten, die men daarvan verwacht, geene voordeelen. Ieder goed schut
ter zal het wel met mij eens zijn, dat 16 schoten per minuut, die men,
met een weinig richten, met een goed achterlaadgeweer kan doen,
eene bijna niet te bereiken vaardigheid is; doch men wil meer vu
ren zonder richten, en juist daarom veroordeel ik het principe van
repeteergeweren voor oorlogswapen.
Alleen in enkele omstandigheden, waarbij het doel maar eenige
seconden zichtbaar is, b. v. torpedobooten uit een schip, voor cava
lerie, zou ik repeteergeweren kunnen goedkeuren, doch noch verre
van voordeelig vinden.
In forten en reduits, die aan een klein garnizoen gebonden zijn,
zou een goed repeteergeweer misschien diensten kunnen bewijzen,
maar in het open veld acht ik het een onbestaanbaar wapen.
De voorstanders van repeteergeweren willen hunne kracht zoe
ken in het aantal te verschieten patronen; dit is een verkeerd
beginsel.
Reeds de maarschalk Bugeaud merkt voor de vroegere geweren
op„Quiconque a fait la guerre et observe les événements du com
bat, sait qu'on commence a courir les dangers de la fusillade a
300 pas de l'ennemi. Ils vont croissant jusqu'a 100 ou 150 pas.
Ils décroissent alors et sont peu de chose quand on est pres de
l'aborder". En dit is gemakkelijk te verklarende nadering van den
aanvaller schokt het moreel van den verdediger; deze begint hoe
langer hoe sneller te vuren en hoe langer hoe slechter te richten.
Dit gaat nu wel door voor alle geweren, maar zeker meer voor
de moderne wapens dan voor de oude. Sla het werk open van
Prins Prederik Karei (L'art de combattre 1'armee frangaise) en gij
zult er vinden„plus l'ennemi s'approche, plus on se hate de charger
et de tirer et plus mal on vise. A peine appuie-t-on le fusil a
l'épaule, que le coup est laché presque toujours trop haut".
Er kan dus, mijns inziens, geen quaestic van zijn, het moreel te-