avond van den 7cn Februari 1882 den fuselier Y. B. een kwetsuur
heeft toegebracht
Overwegende, dat bij het naar aanleiding dier klacht gehouden
gerechtelijk onderzoek de onder eede gehoorde getuige, de fuselier
V. B., heeft verklaard, dat hij in den avond van den 7en Februari 11.,
omstreeks uur, met beklaagde (Y. d. H.) naar de cantine ging,
waarbij zich voegden S. en een hem onbekend cavalerist; dat be
klaagde hem eenige centen vroeg, om daarmede het geld, dat beklaagde
bij zich had, voltallig te maken en daarvoor vier borrels te bestellen
dat kort daarop beklaagde naar buiten ging, dien hij volgde, ten
einde zich te overtuigen, of beklaagde, dien hij bij een warong zag
zitten, nog geld bij zich had; dat hij beklaagde in het bezit van
eenig zilvergeld ziende, hem zeide„ik dacht dat gij geen geld meer
hadt, laat mij dat eens zien"; dat beklaagde hem één dubbeltje liet
zien, dat hij hem afnam, om daarmede naar de cantine te gaan,
met toevoeging, dat hij met dat geld naar de cantine zal gaan en
de kameraden daarvan in kennis zal stellendat hij aan beklaagde,
die zijn geld wilde terug hebben, zeide, dat beklaagde dat in de
cantine kon krijgen, waarop gene hem toevoegde: „je wilt dit tot
je eigen gebruik aanwenden waarna hij het dubbeltje hem toewierp,
dat op den grond viel en door beklaagde werd opgeraapt; dat hij
zijn weg vervolgende door beklaagde werd achtervolgd, die hem
aanhoudend vroeg, geen gerucht van de zaak te makendat be
klaagde, ziende dat hij daarvan niets wilde weten, hem even vóór
de officiers-sociëteit bij zijn naam riep, waarop hij zich omkeerde,
beklaagde naar hem zag toekomen, die hem een slag in het aange
zicht gaf, waardoor hij bloedde
Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige, de fuselier S.,
heeft medegedeeld, dat hij in den avond van den 7cn Februari 11. in
de cantine kwam, alwaar hij B. en beklaagde bij elkaar aantrof;
dat V. B. hem later vroeg, waar beklaagde zich bevond, zeggende
hem (beklaagde) te zullen gaan opzoekendat kort daarna Y. B.
terugkwam met een bebloed gezicht, zijn linkeroog met een zak
doek bedekkende, daarbij zeggende: „kijk S., daar heeft Y. d. H.
mij met een flesch geslagen", waarop hij, naar beklaagde zoekende,
hem weldra ten zuiden en vlak bij de muziektent vond, dien hij