560
de fuseliers Y. B., S. en B. een borrel zat te drinken; dat door
hem en S. werd betaald; dat hij nog een dubbeltje overgehouden
had, dat liij voor iets anders had bestemd, waarom hij een oogenblik
later de cantine verliet en zich naar den passer bezuiden liet zout
pakhuis begaf; dat hij, aldaar bezig zijnde iets te koopen, bemerkte
dat Y. B. achter hem stond, die hem toevoegde: „zoo ik dacht
dat gij geen geld meer hadt", waarop hij antwoordde: „ja ik heb
nog een dubbeltje; hier is het, ik moest het voor iets anders be
stemmen en ben niet van plan, het te verzuipen"; dat hij het geld
op de palm zijner hand liet zien, dat Y. B. het hem ontnam en
er mede wegging; dat hij Y. B. achternaliep, om zijn geld terug
te krijgen dat hij het echter niet terugontving en hem door genen werd
toegevoegd: „ga weg, laffe kerel, je bent niet waard, dat ik je aankijk,
je hebt mij nu verneukt en ik ga alleen dat dubbeltje verzuipen"; dat
liij Y. B. naar de cantine gaande vervolgde, die aldaar aan den fu
selier S. vertelde als zoude hijbeklaagde, Y. B. hebben geslagen,
doch den fuselier S. mededeelde, dat hij niets er van wist, doch daar
entegen Y. B. hem bij de borst heeft weggeduwd en uitgescholden;
dat hij, naar huis gaande, den fuselier S. ontmoette, welke hem toe
voegde: „weet je wel wat je gedaan hebt, V. B. houdt vol, datje
hem geslagen hebt", waarop hij antwoordde, dat hij er niets van
wist en nooit met iemand vecht, met verdere mededeeling, dat de
fuselier S. uit den zak van beklaagde een flesch heeft gehaald,
zijnde een eau-de-cologne-flesch
Overwegende, dat in judicio aanwezig is een visum repertum, dd. 8
Februari 1882, opgemaakt door den officier van gezondheid der
2e klasse S., waaruit blijkt, dat bij den fuselier Y. B. is geconstateerd
een wond, daarbij breeder omschreven, waarvan volgens eene ver
klaring van den eerstaanwezenden officier van gezondheid, dd. 14 Maart
1882, Y. B. binnen den tijd van veertien genezen was;
Overwegende, dat uit de beëedigde verklaringen van de getuigen
Y. B., S. en B., in verband met het in judicio aanwezige visum re
pertum, het wettig en overtuigend bewijs is geleverd, dat de fuselier
Y. B. in den avond van den 7en Februari 11. een wond heeft bekomen,
zooals die breeder in het visum repertum is omschreven;
Overwegende, dat thans nog te onderzoeken valt, of beklaagde