561 die kwetsuur aan den fuselier Y. B. heeft toegebracht, zooals dat hem bij klacht is ten laste gelegd Overwegende, dat in art. 371 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen in Nederlandsch-Indië bepaald is, dat als wettige bewijsmiddelen worden erkend: le getuigenissen, 2e schriftelijke be scheiden, 3e bekentenis en ten 4e aanwijzingen; welke zoowel op zich zelve afzonderlijk als onderling vereenigd tot daarstelling van rechterlijke overtuiging dienen, voor zoover zij met de bij de wet bepaalde voorschriften overeenkomen Overwegende, dat art. 386 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen in Nederlandsch-Indië bepaalt: „door aanwijzingen wor den verstaan daadzaken, gebeurtenissen of omstandigheden, wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdrijf of de overtreding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding gepleegd is, en wie dezelve bedreven heeft"; Overwegende, dat uit bovenvermelde wettig bewezen daadzaken, de navolgende zijn even zoovele aanwijzingen, dat beklaagde de ver wonding aan den fuselier V. B. heeft teweeggebracht, te weten: le. dat beklaagde op het tijdstip (7 Februari 1882 des avonds ten 7 uur) met den fuselier Y. B. te zamen in de can tine is opgemerkt geworden 2U. dat beklaagde kort daarop van de cantine zich heeft verwij derd, door Y. B. gevolgd, die beklaagde op den passer heeft ont moet, met wien hij twist over het dubbeltje kreeg; 3°. dat de fuselier V. B. daarna verwond in de cantine is terug gekomen, met de mededeeling, dat zulks door beklaagde is veroor zaakt, denkelijk door de eau-de-cologne-flesch 4e. dat de beklaagde in het bezit is bevonden van een eau-de- cologne-flesch 5e. dat het visum repertum melding maakt, dat de verwonding moet zijn veroorzaakt door een hard voorwerp Overwegende, dat ofschoon de bekentenis van den beklaagde, welke blijkt uit de beëedigde verklaring van den getuige W., niet kan beschouwd worden als eene gerechtelijke bekentenis te zijn, evenwel, als eene buiten rechten gedane confessie zijnde, eveneens als aanwij zing gelden kan, evenzoo hetgeen beklaagde aan de getuigen P., W. en D. heeft medegedeeld;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 572