562
Overwegende, dat al deze aanwijzingen, in verband met boven
vermelde wettig bewezen daadzaken, te zameu genomen, gelijk te
voren gezegd is, den rechter het wettig en overtuigend bewijs hebben
geleverd, dat de beklaagde op den avond van den 7en Februari 11.
den fuselier B. met een eau-de-cologne-flesch heeft verwond;
Overwegende, dat uit beklaagdes extract-stamboek en strafregister
blijkt, dat bij Sententie-Definitief van het Hoog Militair Gerechtshof
dd. 9 April 1880 beklaagde is veroordeeld tot de straf van drie maan
den detentie, wegens insubordinatie door woorden en gebaren;
Overwegende, dat hoezeer de fuselier Y. B. in mindere of meerdere
mate tot die verwonding aanleiding heeft gegeven, door van beklaagde
het geld af te nemenmet het oog op beklaagdes strafregister geen
termen bestaan, om de bij de strafwet bepaalde straf in milderen
zin toe te passen
Lettende op art. 13 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgs
volk te Lande, art. 226 van het Wetboek van Strafrecht voor Eu
ropeanen in Nederlandsch-Indië en de art. 204208 van de lleclits-
pleging bij de Landmacht;
Rechtdoende
In naam en van wege den Koning!
Verklaart den beklaagde Y. d. IIAlgemeen Stamboek N°
schuldig aan„het toebrengen van een kwetsuur, geene ziekte of
onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen
ten gevolge gehad hebbende";
Veroordeelt hem overzulks tot de straf van: „drie maanden ge
vangenis en een gevangenisstraf gedurende zes dagen, ter vervanging
eener geldboete van vijftig gulden;
Verwijst hem in de kosten van het rechtsgeding.
Aldus gedaan en gewezen te op heden Maandag den twee
en twintigsten Mei 1800 twee en tachtig, door ons, enz.