571 daaruit dat een bewijs van aanwijzingen door aanwijzingen door den wetgever met opzet is uitgesloten. Meester De Pitito, in zijne Handleiding tot het Wetboek van Straf vordering, haalt het volgende voorbeeld aan„Uit uwe tegenwoor digheid op de plaats van het misdrijf, in verband met uw bezit van het gestolene goed mag ik afleiden, dat gij de dief zijt, mits de beide daadzaken bewezen zijn door reclitstreeksehe middelen en niet door aanwijzingen als daar is, dat gij niet zooals altijd op dien tijd te huis waart, of dat gij in het bezit zijt geweest van een soortgelijk voorwerp als het gestolene en dat dit dus vermoedelijk wel hetzelfde zijn zal". Door het bij art. 387 No. 3 W. v. Sv. vermelde persoonlijk on derzoek of bezichtiging des rechters is voorzeker geene oordeelvelling over wetenschappelijke punten bedoeldwelke niet tot het gebied der rechtsgeleerdheid behoorenen het zoude aanmatiging en over schrijding van rechtsmacht kunnen genoemd worden, wanneer de rechter zich tot superarbiter over een scheikundig of dergelijk on derzoek van deskundigen opwierp. Het schijnt integendeel uit art. 382 W. v. Sv. (1) voldoende te volgen, dat de rechter het rapport der deskundigen geheel moet aannemen, wanneer het met zijne overtui ging strookt, of geheel moet verwerpen en ter zijde stellen, of des vereischt wordende, zich door andere deskundigen beter moet laten inlichten. De beoordeeling der kracht van bewijs, welke aanwijzingen in elk bijzonder geval hebben, is bij art. 388 (2) W. v. Sv. eeniglijk aan de bescheidenheid des rechters overgelaten. Ook dit scheen het gevolg- te moeten zijn van het aangenomen stelsel, ofschoon de wetgever het onvoorzichtige en gevaarlijke daarvan voor de beschuldigden en be klaagden zelf schijnt te hebben ingeziengelijk men gemakkelijk kan afleiden uit de gemoedelijke en hartroerende toespraak aan den rechter, (1) Art. 382. W. y. Sv. „De rapporten van zaakkundigen van ambtswege benoemd om over de bijzonderheden of gesteldheid eener zaak hun oordeel en hunne bevinding- te verklaren, kunnen alleen dienen om tot des rechters inlichting te verstrekken." (2) Art. 388. W. v. Sv. „De beoordeeling der kracht van bewijs, welke aan wijzingen in elk bijzonder geval hebbenwordt aan het doorzicht des rechters over gelaten; zijn geweten wordt op het ernstigste belast met de inachtneming van de alleruiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid in dit onderzoek,"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 582