572 waarbij deszelfs geweten op liet ernstigste belast wordt met de in achtneming van de alleruiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid in dit onderzoek De Nederlandsche wetgever besluit zijne voorschriften omtrent de leer van het bewijs met de bepaling van art. 379 (f) W. v. Sv. omtrent de kracht van onbeëedigde verklaringen, waarbij hij, van de Romeinsche rechtsbeginselendie geene onbeëedigde verklaringen in rechten toelieten, is afgeweken. Van welke verklaringen wordt hier gesproken? Met het oog op de wijze bij de Rechtspleging bij de Landmacht voorgeschreven, zijn het zoowel die, welke in het voorloopig onderzoek door Officieren-Com missarissen worden gehouden door de buiten eede gehoorde getuigen worden afgelegd, als die van de onbevoegde getuigen van artikel 145, 147 en 149 W. v. Sv. Men leze daarover hetgeen sub art. 87 C. W. in een noot is aangeteekend geworden in de „Handleiding bij de Militare Rechtspleging van Mr. van der Hout", 3tle uitgave op pag. 87, t. a. p. Wij merken ten slotte op, dat altijd van getuigennooit van mede beschuldigden sprake is; het artikel 379 W. v. Stv. spreekt dan ook in den aanhef van getuigen en het zou strijden met alle begrippen van recht, aan verklaringen van medebeschuldigden eenige kracht van bewijshoe gering dan ooktoe te kennende wet laat dat dan ook nergens toe, want noch hier noch elders wordt een woord ge sproken van het bewijs of van het geloof, dat de Rechter aan die verklaringen zou mogen hechten. M. (t) Art. 379 w. v. Sv. „Onbeëedigde verklaringen kunnen op zich zelve, zelfs bij onderlinge overeenstemming, geen bewijs opleveren. Daarentegen kan de onbeëedigde verklaring tot aanvulling dienen van andere, daar mede en onderling overeenstemmende wettige bewijzen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 583