49 worden, genoemd in de artt. 1 9 C. W.P Neen, we vermeenen dit reeds in het II5 gedeelte van ons opstel duidelijk te hebben aangetoond. Titel IV (artt. 282 295) R. L. regelt naderhebben we gezegd, de jurisdictie der krijgsraden gedurende den staat van beleg. Art. 290 R. L. luidt: „De krijgsraden, in dezen Titel ver meld, oefenen uit de criminele justitie over alle militairen, of andere aan de militaire dienst verbonden personen, bij de wet aan hunne regtsmagt onderworpen, of bij eene speciale wet aan dezelve te on derwerpen, met uitzondering van de zoodanige, welke ter eerster instantie, te regt staan voor het Hoog Militair Geregtshof." Nu is de uitdrukking: aan de militaire dienst verbonden personen wel is waar ongelukkig, zooals er meer dan een is in onze militaire wet boeken, maar het lijdt o. i. geen twijfel, dat in dit artikel, door de uitdrukkingof bij eene speciale ivet aan dezelve te onderwerpen wordt verwezen naar het Decreet van 1811 en met de uitdrukking: bij de wet aan hunne regtsmagt onderworpenbeteekent: „zooals dat bij het Crimineel Wetboek is voorgeschreven." Nu echter het Cri mineel Wetboek in de artt. 6, 7, 64, 65, 71, 74, 75 en 78, in verband met art. 17, bepaalt, welke burgersdie niet aan den mili tairen dienst verbonden zijn of tot het leger behooren, evenals de militairenaan de (gewone) krijgsraden onderworpen zijn, maar art. 103 van het Decreet van 1811 volstrekt niet bepaalt, dat de burgers, welke volgens art. 9 C. W. niet volgens de militaire wetten gevon- nisd mogen worden, in den staat van beleg wel voor de (gewone) krijgsraden getrokken kunnen worden, en ten slotte de artt. 6, 7 en 9 C. W. ook verondersteld mogen worden, naar dat Decreet de krijgswet maar niet naar krijgsraden gedurende den staat van beleg te verwijzen, zijn de in dat Decreet genoemde militaire rechtbanken volstrekt niet onvoorwaardelijk de, wat wij zouden noemen, (gewone) krijgsradenmaar krijgsraden, die de hier bedoelde burgers volgens hunne eigene wetten moeten vonnissen. Wanneer dus voor Indië een voorschrift wordt gemaakt voor hetgeen bij den staat van beleg behoort te worden in acht genomen, moet dit o. i. niet uit het oog worden verloren. Art. 9 C. W. is niet in strijd met art. 103 van het Decreet van 1811. Het moet dus worden opgevolgd, omdat het in Indië even goed als elders kan opgevolgd worden en men 4

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 60