HET PROCES IN RECLAMEZAKEN. Naschriftzie Afl. No 5, bladz. 469.) Reeds hadden de beschouwingen, welke sedert in N°. 5 van 1883 zijn opgenomen, de Redactie bereikt, toen wij het derde nummer van dien jaargang ontvingen en kennis maakten met de op bladzijde 318 door Metis medegedeelde dispositie van het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië. Die dispositie laat ons onbevredigdzij overtuigt ons niet. De overweging toch, in 's Hofs dispositie van 13 October 1882, zooeven bedoeld, dat de Gouverneur-Generaal van Nederlandscli-Indië in den zin van Staatsblad 1874, N°. 28, niet is de Chef van den Legercommandant, zouden wij in het pleidooi van een practizijn, die zijn cliënt tracht te verdedigen, eene laatste poging daartoe, wellicht eene geestigheid, noemen; thans zien we ons verplicht's Hofs oordeel zuchtend aau te hooren, en de hoop te koesteren, dat, bij eene andere samenstelling van dit Hof, te eeniger tijd een ander beginsel moge zegevieren. Wel erkent het Hof, dat de Gouverneur-Generaal, krachtens artikel 42 van het Regeerings-Reglement Indies Grondwet!) Opperbevel hebber is van de in Nederlandsch-Indië aanwezige Land- en Zee macht; doch de omstandigheid, dat, volgens de bijlage A van Staats blad 1882, N°. 113, de Gouverneur-Generaal niet opgenomen is in de formatie (organisatie) van het Leger, doet het Hof concludeeren, dat de Gouverneur-Generaal niet is de Chef van den Legercommandant. Wij verkeerden tot dus verre in de meening, dat eene Wet alleen door eene latere Wet, voor het geheel of gedeeltelijk, hare kracht kan verliezen. De bepaling van het Regeerings-Reglement, dat den Gouverneur- Generaal als Opperbevelhebber over de Land- eu Zeemacht in Indië

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 640